Het was namelijk bijna offerfeest. Mijn ouders hadden mij en mijn vier oudere zussen geleerd dat een schaap bij het offerfeest hoorde. Zij legden uit dat volgens de islamitische traditie een deel van het vlees voor ons als gezin bedoeld was, een deel voor de buren en familie en een laatste deel voor arme mensen die zelf geen schaap konden kopen. Het was een bijzonder schaap, want hij werd geofferd aan God en zou na zijn dood naar de hemel gaan, net als het schaap dat profeet Abraham volgens de islamitische traditie mocht offeren voor zijn zoon Ismaël.
Op een dag, nog voor het offerfeest begonnen was, hoorden we een zware plof voor het huis van oma. Toen we naar buiten renden om te zien wat er was gebeurd, werden we flink verrast. Daar stond het schaap ons glazig aan te kijken. Het was van het dak gesprongen… zijn vrijheid tegemoet… Terwijl wij verbouwereerd terugkeken, zakte het arme dier lamlendig in elkaar. ‘Het schaap van de familie Asrami is van het dakterras gesprongen!’ ging de buurt rond. Er werd familieberaad gepleegd; de vraag was ‘Halen we het dier uit zijn lijden of wachten we tot het Offerfeest?’ Het eerste werd besloten; het arme schaap was niet geschikt om te offeren en moest eerder onder het mes.
Ik was erg verdrietig. Ons speciaal uitgekozen schaap ging heen voor het offerfeest was begonnen. Mijn moeder moest me troosten; God had dit voor hem besloten en zijn ruh, zijn levensadem, eerder afgenomen dan wij gepland hadden. Dit betekende niet dat God het schaap van het dak had geduwd, nee, het schaap was zelf gesprongen, maar God had dit wel al van te voren geweten. God wist namelijk alles, zei mijn moeder. Ik voelde ontzag voor deze God en het verdriet om het schaap sloeg om in bewondering. Er moest iets extra bijzonders zijn met het schaap. God had hem dubbel uitgekozen.
Het is het eerste moment in mijn leven dat ik mij kan herinneren dat ik een soort van spirituele ervaring had, zonder dat ik dat destijds zo onder woorden kon brengen. Ik stond stil bij het bestaan van God en Zijn bedoelingen. Tevens voelde ik de bijzonderheid van het leven en werd ik met de neus op de eindigheid ervan gedrukt. De dagen erna keek ik soms naar de hemel op en fantaseerde dat God daar ergens op de maan of tussen de sterren was en naar ons keek en alles over ons, over mij, wist. Ik had geen beeld bij hoe Hij er uit zou zien. Dat kon ook niet, benadrukten mijn ouders, niemand wist hoe God eruit zag. Het was een vorm van geloven in een onzichtbare en ongrijpbare macht die overal zicht op had en zich om alles en iedereen bekommerde. Ook om het arme schaap.
De essentie van de islam: de ultieme liefde voor Allah en het vertrouwen en geloof in Hem
Jaren later, toen ik islam ging studeren en in de weekenden naar Koranles in de moskee ging, leerde ik dat het hierom draaide in de islam: het volledige vertrouwen en geloof in een onzichtbare en ongrijpbare macht, die geschapen heeft, maar zelf ongeschapen is. Allah, God, de Schepper, de Ongekende, hoe je Hem ook wilt noemen, een bovennatuurlijke macht die los van tijd en plaats is en daarmee er altijd en overal is. Dit volledige vertrouwen en geloof kunnen bereikt worden door volledige overgave aan God. Deze volledige overgave bestaat uit een aantal aspecten. Hier zijn verschillende teksten voor te vinden binnen de islamitische heilige geschriften, maar een veel geciteerde tekst is een overlevering van de Profeet die eens met zijn metgezellen samenzat en door de engel Gabriel, in mensengedaante, bezocht en ondervraagd werd over het moslim zijn.
God heeft de mens gaven als verstand en emoties geschonken om de islam (de vijf zuilen van de islam), de iman (de zes geloofsprincipes) en de ihsan (het geloof in God of je Hem ziet) te kunnen bereiken. Aan de basis van deze gaven ligt de fitrah; de aangeboren aanleg van de mens om ‘het goede’ te willen doen, zoals in de Koran te lezen valt (Koran 30:30). Wat ‘goed’ is kan geleerd worden uit onder meer de negennegentig Schone Namen van God, die Zijn eigenschappen weerspiegelen en tot voorbeeld zijn voor de mens. Voorbeelden zijn Ar-Rahmaan, de Barmhartige, Ar-Rahiem, de Genadevolle, As-Salaam, de vreedzame en Al-Wahhaab, de liefdevolle.
In de klassieke leer is het ook zo dat de mens weliswaar verstand en gevoel van God heeft gekregen om Hem te leren kennen en ‘het goede’ te doen, maar volledig God kennen is onmogelijk omdat Hij ons verstand te boven gaat. Het is het mysterie van het bestaan, de kennis en het gevoel dat niet alles gevat kan worden. Dat kan tot onzekerheid leiden, maar het kan juist ook zekerheid geven. De zekerheid dat we niet alles kunnen weten en uitvinden en dat er een Schepper is die voor alles wel een reden zal hebben. Zoals ook voor de sprong van ons schaap van het dakterras. Het Koranvers An-Noor (Het Licht), 24:35 spreekt daarover:
Allah is het Licht van de hemelen en de aarde. De gelijkenis van Zijn Licht is als een nis waarin een lamp staat. De lamp is door een glas omsloten; het glas is als een schitterende ster.
Het wordt aangestoken met olie van een gezegende boom, een olijfboom, die van het Oosten noch van het Westen is. Welks olie bijna zou lichten, zelfs al raakte vuur haar niet. Licht over Licht.
In mijn jeugd was het een Korantekst die sprookjesachtig en mysterieus op me overkwam, maar tegelijkertijd kracht en troost bood. Ik vatte het op als het Goddelijke Licht dat het hele heelal en persoonlijke levens verlicht. Toen ik de uitleg van beroemde Koranexegeten erbij haalde, zoals Ibn Kethier, begreep ik dat de klassieke uitleg inhoudt dat de lamp staat voor het hart van de mens. Met het hart wordt dan niet het vleselijke hart bedoeld, maar het spirituele hart, de ziel van de mens. Het licht dat erin brandt staat voor het geloof in God en zijn schepping. Dit geloof wordt aangewakkerd door olie, de woorden van God en in dit geval de woorden van de Koran. Een God die vrij van plaats is en dus noch van Westen noch van het Oosten komt.
Het innerlijke en het uiterlijke van het geloof samengebracht
In de begintijd na de dood van de Profeet ontstonden er grof gezegd twee grote kampen van geleerden; zij die zich voornamelijk op het innerlijke geloof richten en zij die voornamelijk op de uiterlijke regels richten. De eerste groep kunnen we de mystici noemen en de tweede groep de schriftgeleerden. De mystici verweten de schriftgeleerden los te raken van de geest van de Koran en voorbij te gaan aan de essentie van het geloof, terwijl de schriftgeleerden de mystici verweten de geboden niet serieus te nemen.
Zoals eerder uitgelegd spraken de Koran en de overleveringen van de Profeet in wezen over beide zaken. De Koran kent teksten over het gebed en de aalmoes, maar ook over dankbaarheid en liefde voor God en verwerpt zaken als hoogmoedigheid en ijdelheid. Zowel inwendige als uitwendige daden zijn dus van belang voor de moslim. Bij nadere bestudering van de klassieke islamitische leer kunnen de uitwendige daden ook als hervorming van het hart geinterpreteerd worden. De beroemde Korangeleerde Al Ghazali uit de 11e eeuw leerde dat de weg naar God bewandeld wordt via het hart en de islamitische leefregels bedoeld zijn om de band met God te versterken. Met andere woorden geloof is in de kern spiritualiteit en die spiritualiteit wordt bereikt door met hart en verstand de islamitische leefregels te volgen. Al-Ghazali bracht daarmee zowel de geest als de geboden van de Koran en de overleveringen van de Profeet samen.
Moderne Korangeleerden als Tariq Ramadan en Fethullah Gulen dragen deze boodschap ook uit. Ik noem juist deze geleerden omdat zij wereldwijd veel invloed kennen, ook in deze stad Rotterdam. Tariq Ramadan stelt in zijn boek Westerse moslims en de toekomst van de islam “dat de schijnbare paradox van de spirituele ervaring is dat zij ons leert dat de voortdurende inspanning die wij voeren om ons te zuiveren van slechte eigenschappen, ons hart de baas te worden en te bevrijden, in feite een verzoening is met de diepste kern van ons bestaan (al-fitra) – daar waar de vonk brandt die God oorspronkelijk in het hart van ons heeft ontstoken, waar ons bewustzijn zich verenigt met ons wezen en tot innerlijke vrede leidt.
De volledige overgave aan God brengt vrede en herkenning en is daarmee een bevrijding. Dat is de mooiste en moeilijkste les van de islam: We vinden God pas als we onze natuur terugvinden, en de kern van onze natuur is het enige wat ons kan bevrijden van haar schijngestalte. ‘Ik’ moet op weg om een ander ‘ik’ te vinden: dat is de zin van het leven. Beproeving zoals verdriet en pijn confronteert ons niet in de eerste plaats met onze beperkingen, maar met onze oorsprong: daar schuilt ‘de behoefte aan Hem'”.
“De beproeving brengt ons, of we willen of niet, terug naar wat we zijn, naar de essentie waaruit Hij ons heeft geschapen. Ballingschap brengt ons thuis”. (Ramadan 2005:13) Hetzelfde stelt Fethullah Gulen in Basisconcepten van het sufisme. De smaragden van het hart: ‘Elke daad in het leven kan als een venster naar God gezien worden en het hele bestaan als een voortdurende inspanning om God te benaderen.’
Tasawwuf: het zuiveren van het innerlijk
Het besef van de mens van zijn beperkingen en zijn krachten doet hem dus volgens Ramadan en Gulen zijn behoefte aan de Schepper hernieuwd voelen. Een belangrijk onderdeel van dit besef, en daarmee van het soefisme, is het zuiveren van jezelf van slechte gewoontes. De Profeet noemde dit de Jihad an Nafs (de strijd van de ziel), de strijd tegen de eigen slechte gewoontes en lusten. Volgens hem was dit de grootste strijd van de mens in zijn leven; het zich zuiveren van slechte gewoontes om zijn aangeboren aanleg voor het goede, de fitrah, weer te kunnen ontwaren. We kunnen zelfs stellen dat deze jihad an-nafs, de innerlijke strijd om weerstand te bieden tegen de verleidingen van het lichamelijke ego en slechte morele gewoontes, de basis is voor het soefisme.
Korangeleerden in de begintijd na de dood van de Profeet kwamen op basis van Koranteksten en overleveringen van Profeet tot het concept tasawwuf. Junayd al- Baghdadi (gestorven 910 na Christus), een beroemde mysticus die veel invloed heeft gehad op de vorming van het soefisme beschreef Tasawwuf als ‘een weg om zelfopheffing in God opnieuw bijeen te zoeken en voortdurend bij God te bestaan’. Hij was een van de leermeesters in de beginperiode na de dood van de Profeet die zich bezighield met het uitwerken van de islamitische principes als leefregels in het dagelijkse leven van de gewone moslim. Zowel liefde voor God als godskennis zag hij als onthechting van je individuele identiteit, dat wil zeggen: als het volkomen loslkomen van je eigen verhaal en pijn en de volledige onderwerping aan de Schepper.
Toen een van zijn tijdgenoten, Halladj, dit te letterlijk nam en stelde dat hij God zelf was geworden omdat hij zich volledig aan hem overgegeven was, was de islamitische wereld te klein. Halladj werd ter dood gebracht omdat hij voet bij stuk hield dat hij AlHaqq, de waarheid, was. Daarmee was de toon gezet voor de interpretatie van Tasawwuf: zich volledig onderwerpen aan God betekende dus niet dat men mocht stellen dat hij gelijk was aan God, maar eerder dat men in Hem opging door zichzelf volledig nietig en nederig te maken. Dit zien we bij soefi’s als Rumi en Rabiyya als Basri terug die hun hele leven wijdden aan het aanbidden van God en Hem daarmee proberen te naderen.
Tasawwuf verheven tot levenskunst: het soefisme
Rondom deze mystici hebben zich soefischolen gevormd, ook wel soefi-ordes genoemd. Deze ordes komen in de hele islamitische wereld voor en kunnen zowel door mannen als vrouwen gevormd zijn, mannen en vrouwen meestal wel afzonderlijk van elkaar.
In deze ordes draait het om het gehele leven te richten op de nadering van God. De leden ervan worden wali al-Allah genoemd, geliefden van Allah. Een beweging rondom een sjeikh of sjeikha; een meester of meesteres die zijn of haar volgelingen begeleidt op het pad naar God. Om God te naderen doorlopen zij verschillende stadia: inkeer, berouw, zelfbevraging, bezinning, afzondering, verdriet, hoop, etc., met het uiteindelijke doel: innerlijke rust. Een middel voor deze aanbidding is het gedenken van God door middel van gebed, dhikr genoemd. Profeet Mohammed was daarin het eerste voorbeeld; hij bad niet alleen de verplichte dagelijkse gebeden maar bad tussendoor veel, vooral in de nacht, en trok zich soms enige tijd terug van zijn omgeving om te bezinnen.
Ik wil twee beroemde soefi’s uitlichten: een man en vrouw die tot op de dag vandaag nog via hun nagelaten teksten en gedichten vele mensen inspireren. Rumi en Rabiyya al-Basri. Rabiyya al Basra (717-801) leefde in de 8e eeuw in de pas gestichte stad Basra in het hedendaagse Irak. Basra was een centrum van cultuur, wetenschap en spiritualiteit. In Basra woonden vele soefi-mystici en geleerden. Rabiyya is in de islamitische wereld geëerd en gerespecteerd als een mumna, ‘een ware gelovige’.
In deze eerste eeuwen van de islam waren vrouwen gelijkwaardig aan mannen als het ging om religieus onderwijs. Zij leefde als soefi, in een volkomen verachting voor het wereldse, haar leven gewijd aan God en had zowel mannelijke als vrouwelijke volgelingen. Dit leven voor de Geliefde Ene kan als voorbeeld dienen voor het soefipad. Haar wijsheid, helderheid en bezieling komen uit vele soefi teksten met anekdotes over haar leven naar voren. Rabiyya had zich volledig aan haar geloof in God onderworpen, maar stond in het dagelijkse leven wel in contact met haar omgeving en probeerde hen de liefde voor God mee te geven.
Een beroemd verhaal over Rabiyya is dat zij eens rennend door de straten van Basra ging met in de ene hand een brandende fakkel en in de andere hand een kruik met water. Toen men haar vroeg wat er aan de hand was, zei zij:
‘In mijn ene hand draag ik een fakkel, En in mijn andere hand een kruik met water. Om de hemel in lichterlaaie te steken, En de hel te doven met water. Opdat gelovigen het ware doel van geloven leren kennen; De aanbidding van God.’
Een ander verhaal:
‘Op een dag vroeg men haar: Rabiyya, hou je van God? Ik hou werkelijk van hem – antwoordde ze. En satan, is hij uw vijand? Nee – antwoordde ze – Ik hou zoveel van mijn Heer, de Liefdevolle, dat de liefde voor Hem geen enkele plaats overlaat voor een gevoel van afschuw van de satan.’
Djalâlu’d-Dîn Rûmî (1207-1273) was niet alleen een soefi maar ook een filosoof en dichter van Perzische afkomst. In religieuze kringen wordt hij ook wel Maulana genoemd; dit betekent ‘onze meester’. Een bekend werk van Rumi is de Masnavi. Rumi begon rond 1258 aan dit omvangrijke geschrift, maar kon het vanwege zijn overlijden in 1273 niet voltooien. De Masnavi bevat meer dan 25.000 verzen en wordt ook wel de Perzische Koran genoemd. In al zijn verzen draait het om de liefde voor God en zijn pogingen om God te naderen.
Dit is liefde; hemelwaarts te vliegen In elke ademtocht honderd sluiers te verscheuren, Bij de eerste inademing de ademhaling te stoppen, Bij de laatste stap zonder voet te gaan, Deze wereld als onzichtbaar te beschouwen, Je eigen ‘zien’ niet meer te zien. Ik zei: Oh hart, moge je gezegd worden, door in de kringen der zuivere geliefden opgenomen te worden
De waarheidsliefde van de minnaar beroert zelfs de levenlozen, waarom zou het dan raar gevonden worden dat het een mensenhart beroert? De waarheidsliefde van Mozes beroerde zijn staf en de berg, waarlijk, het beroerde zelfs die grote, schitterende zee. En de waarheidsliefde van Mohammed, dit beroerde zelfs het mooie gelaat van de maan en ook de schijnende zon.
Elke moslim is een beetje soefi; ‘tassawuf’ als leidraad in de pluriforme samenleving
‘De vrome gelovige is als een dadelboom; met zijn wortelen stevig in de aarde, zijn kruin reikend naar de hemel en zoete vruchten afgevend aan de wereld om hem heen’ – Profeet Mohammed
Het geloof in God vraagt de gelovige zowel om eerbied voor Hem als voor Zijn Schepping, want God heeft volgens de Koran in elk levend wezen de ruh, de levensvonk geplaatst (Koran 15:28-29/ 32:9/ 38:72). Het begrip ruh dat mijn moeder na de sprong van het schaap als ‘levensadem’ had uitgelegd. De islam spreekt de mens op zijn verantwoordelijkheid aan om alle wezens met ruh, mensen en dieren, en de natuur te verzorgen en te beschermen. Wij zijn namelijk allemaal kaliefen, rentmeesters op aarde (Koran 6: 165 & 35:39).
Hoe om te gaan met andere religies, wegen naar God? De Korantekst Soerah Al-Hudjuraat, 49-13 gaat over de verschillende volkeren die God geschapen heeft en de boodschap dat deze verschillende volkeren elkaar zullen leren kennen. Dit is een oproep tot interculturele en interreligieuze dialoog, de aansporing elkaar te leren kennen en van elkaar te leren. Tevens is dit een Korantekst waarin diversiteit en dus ook de pluriforme samenleving als bedoeling van God opgevat kan worden.
O, mensheid! Wij hebben u uit man en vrouw geschapen en Wij hebben u tot verschillende volkeren en stammen gemaakt, opdat gij elkander leert kennen. Voorzeker, de godvruchtigste onder u is de eerwaardigste bij Allah. Voorwaar, Allah is Alwetend, Alkennend.
Tot slot wil ik eindigen met:
‘Met mijn ene voet sta ik in het hart van mijn geloof en met de andere voet ga ik de hele wereld over’. Rumi.
Bovenstaande tekst droeg Nora Asrami voor tijdens de Mystici-dag op 8 november 2014. Zie ook op Nieuwwij het verslag van deze dag.
Nora Asrami doet promotieonderzoek naar de identiteitsontwikkeling van moslim jongvolwassenen in Nederland aan het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving (DSTS).
Wat een mooie tekst.
De laatste tijd kom je nogal veel verhalen tegen van mensen die willekeurig met korancitaten smijten waaruit zou blijken dat het centraal staat in de islam om alle niet-moslims te bekeren, af te maken of wat dan ook.
Ik weiger dat te geloven. Ik zie er namelijk niets van bij moslims om me heen. Wel bij gevaarlijke gekken in verre landen – Boko Haram, IS, enzovoort – maar ik blijf ervan overtuigd dat de meeste moslims in Nederland normale mensen zijn die het beste met een ander voor hebben.
En zie hier dan een verhaal van een moslim dat mijn vermoedens nu eens wel bevestigt.
Waar kan ik meer info vinden over Marokkaanse soefisme in Nederland? Zijn er verenigingen en/of bijeenkomsten?