Door: Maurice Crul
De wijk Haveneiland West, die deel uitmaakt van de nieuwbouwwijk IJburg, is gebouwd door beroemde architecten voor de nieuwe middenklasse van Amsterdam. Mooie lichte appartementen, waarvan de buitenste ring prachtig zicht heeft op het IJ, trokken vanuit de hele stad kopers en huurders. Slechts een klein deel van de huizen in de wijk, slechts veertien procent, zijn sociale huurwoningen. De Haveneilandbuurt is een meerderheids-minderheden-wijk, geen enkele etnische groep vormt er de meerderheid. Mensen van Nederlandse afkomst vormen een nipte minderheid (47%) in de wijk. De vier klassieke minderheidsgroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) vormen samen een kwart van de bewoners en het overige kwart bestaat uit een mix van nieuwe en oudere migrantengroepen.
Deze Amsterdamse wijk heeft de twijfelachtige eer om de meeste ‘etnische’ conflicten tussen bewoners te hebben. In een recent rapport dat in opdracht van het Bureau Onderzoek & Statistiek van de gemeente Amsterdam is geschreven, geven in de Haveneilandbuurt meer mensen dan bijvoorbeeld in de beruchte H-buurt in de Bijlmer aan dat er conflicten zijn tussen de bewoners. De buurt scoort op dit punt het slechtste van de twintig onderzochte buurten. Dit is opvallend, want in de Haveneilandbuurt is geen aan migratie gerelateerde verpaupering of armoede en er wonen ook geen Nederlandse ‘tokkie’ families. Hier wonen juist de jonge professionals van Amsterdam, vaak tweeverdieners, en ze hebben de meest uiteenlopende achtergronden. Het is het etnische conflict nieuwe stijl: van yuppen onder elkaar.
In het rapport van O&S kunnen we gedetailleerd lezen wat de ervaren problemen zijn in de wijk: geluidsoverlast van spelende kinderen scoort hoog. Door het relatief grote aandeel gezinswoningen, is het aantal jonge kinderen in de buurt bijzonder groot: meer dan een kwart van de bewoners is onder de twaalf jaar. De jonge kinderen zijn iets vaker afkomstig uit ‘witte’ Nederlandse gezinnen. Een tweede grote oorzaak voor conflict is ervaren overlast van tieners. Bij gebrek aan beter staan ze vaak in het portiek of op de galerijen. Het gaat bij de tieners iets vaker om jongeren van de tweede of zelfs al de derde generatie van Surinaamse, Marokkaanse of Turkse afkomst. Hun ouders zijn vaak goed opgeleide professionals en maken deel uit van de middenklasse.
In de Haveneilandbuurt denkt ruim een derde van de bewoners negatief over andere bevolkingsgroepen in de wijk. Allochtone bewoners melden even vaak etnische spanningen als autochtone bewoners. Als je je focust op het half lege glas, dan zou je concluderen dat het in deze buurt van IJburg één groot etnisch spanningsveld is waar grotere conflicten elk moment kunnen uitbarsten. Richten we ons echter op de gehele buurt, dan zie je dat de meerderheid van de bewoners eventuele overlast niet etnisch duidt. Zij hebben naar alle waarschijnlijkheid dezelfde dagelijkse ervaringen, maar zien de wereld niet op dezelfde manier. Waarom niet? Het gaat hier om relatief klein leed, zeker in vergelijking tot de moordpartijen in Oekraïne of Irak, maar toch speelt hier dezelfde vraag: waarom zien sommige mensen de wereld door een etnische lens en anderen niet?
Tijdens mijn recente gasthoogleraarschap in Amerika sprak ik regelmatig over dit onderwerp met mijn Amerikaanse collega professor Andreas Wimmer, een vooraanstaand socioloog in Princeton. Hij heeft een belangrijk boek geschreven met de titel Ethnic Boundary Making. Hij legt hierin uit hoe etnische grenzen tot stand komen, maar ook hoe ze in bepaalde situaties minder belangrijk zijn of worden opgeheven. Hij legt veel nadruk op het belang van etnische dwarsverbanden. Ook professor Susan Fiske, een internationaal gelauwerde sociaal-psycholoog in Princeton, noemt interetnisch contact het scharnierpunt waardoor negatieve beeldvorming rond etniciteit wordt voorkomen.
Dezelfde uitkomsten vinden we terug in IJburg. Diegenen in de buurt die niet mengen met mensen buiten hun eigen etnische groep (zowel autochtoon als allochtoon) zien de conflicten in de buurt vaker door een etnische lens. Maar het omgekeerde is ook waar. Zij die contacten hebben buiten hun eigen etnische groep duiden de voor hen eveneens aanwezige negatieve ervaringen met buurtgenoten veel minder vaak als etnisch. Door de contacten, zo legde professor Fiske mij uit, worden positieve ervaringen meer betekenisvol en vormen ze een buffer tegen negatieve etnische duiding.
Uit mijn eigen onderzoek in Amsterdam, dat ik een aantal jaren geleden deed, kwam iets soortgelijks. Mensen die interetnische contacten onderhouden zien negatieve ervaringen met individuen van een andere etnische achtergrond dan hun eigen niet als een daad van agressie van een hele etnische groep. Dat levert hen – en dit is interessant om te vermelden – ook persoonlijk iets op, want zij blijken zich veiliger en meer thuis te voelen in hun buurt dan mensen die dergelijke contacten niet onderhouden.
Dit inzicht betekent een belangrijke doorbraak. Er zullen namelijk altijd negatieve ervaringen zijn tussen verschillende bewoners van een buurt en in de stad van vandaag zijn deze bewoners steeds vaker van verschillende etnische herkomst. In het beleid voor buurten gaat de aandacht vooral uit naar het voorkomen van die negatieve ervaringen. Begrijp mij goed, dat is natuurlijk ook belangrijk, maar om te zorgen dat die negatieve ervaringen niet tot conflicten leiden waarin etnische groepen tegenover elkaar komen te staan, is de mate waarin bewoners interetnische contacten onderhouden belangrijker.
Vanuit een recent meta-onderzoek gepubliceerd in het Amerikaanse psychologisch tijdschrift PNAS kan daar nog iets aan worden toegevoegd. Als er in een buurt mensen zijn die contacten onderhouden over etnische grenzen heen, dan levert dat niet alleen die mensen die zulke contacten onderhouden iets op, maar óók de mensen die zelf niet zulke contacten onderhouden. Ook de mensen zonder interetnische contacten hebben volgens dit onderzoek meer vertrouwen in mensen buiten hun eigen groep, omdat ze zien dat mensen van hun eigen etnische groep contacten onderhouden met mensen buiten hun groep. Het vertrouwen is besmettelijk.
De Amerikaanse filosoof Martha Nussbaum gebruikt de term civic friendship om dergelijke voor de sociale cohesie belangrijke maar vaak oppervlakkige contacten te benoemen. Het zijn meestal heel gewone mensen in heel gewone situaties die zulke contacten onderhouden, moeders op speelpleintjes, vaders in het portiek die een praatje maken, kinderen op school en buurtbewoners in de winkels.
Het is een algemeen aanvaard idee dat spanningen in een wijk alleen kunnen verminderen als de overlast wordt aangepakt. Omdat we er meestal voor terugdeinzen om dit zelf te doen, voelen we ons vaak vrij machteloos. Het Amerikaanse onderzoek geeft aan dat er wel degelijk een weg is om de spanningen in de wijk aan te pakken. Begin bij de mensen die wel contacten onderhouden over etnische grenzen heen en die de conflicten niet door een etnische bril bekijken. Zij vormen meestal ook de ruime meerderheid. Vraag juist deze mensen bij elkaar om oplossingen te verzinnen voor de ervaren overlast in hun huizenblok. Het ‘etnische probleem’ wordt dan weer een gewoon ‘overlastgevende jongeren probleem’. Het wordt niet een probleem van de ene etnische groep tegenover een andere, maar overlast die buurtbewoners van welke afkomst dan ook samen aan moeten pakken.
Maurice Crul is hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Erasmus Universiteit in Rotterdam en was het afgelopen jaar gasthoogleraar in New York aan de City University. Hij maakt deel uit van het W!J-wetenschapsteam dat op Nieuwwij.nl blogt over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van culturele en religieuze diversiteit.