“Hindoestanen vinden negers lui en dom. (…) Antillianen uit Curaçao vinden dat Arubanen kapsones hebben (…) Stadsnegers zeggen dat bosnegers achterlijke inboorlingen zijn (…) Hollanders uit de Randstad weten dat Brabanders en Limburgers altijd liegen (…) Amsterdammers kijken neer op de rest van Nederland (…) alle mensen die ze allochtoon noemen zijn boos op Marokkanen, omdat die hun een slechte naam geven. Marokkanen zijn boos op iedereen.”

Robert Vuijsje begint zijn boek Alleen maar nette mensen met een hilarische opsomming, drie bladzijden lang, van de vooroordelen die verschillende groepen in onze multiculturele samenleving hebben ten opzichte van elkaar. Hoe grappig ook, het zijn dit soort groepsvooroordelen die onze multiculturele samenleving stroef en stekelig maken. Racisme en discriminatie vormen een hoofdthema van het boek van Vuijsje. De hoofdpersoon, opgevoed in Amsterdam Oud-Zuid tussen ‘alleen maar nette mensen’ heeft als jood een donker uiterlijk en wordt regelmatig neerbuigend bejegend omdat hij wordt aangezien voor Marokkaan. In zijn eigen familie schemert het racisme door het politiek correcte denken heen.

Ook ik ben, in de knusse jaren vijftig, opgevoed met een vaag, onderhuids racisme. Mijn ouders vonden zichzelf niet racistisch – ze vonden joden bijvoorbeeld juist héél intelligent. Maar mijn moeder had in de oorlog in voormalig Nederlands-Indië in een jappenkamp gezeten en een koloniaal superioriteitsgevoel was haar niet vreemd. “Ik vind het zo bedreigend, al die donkere gezichten in de massa”, liet ze zich eens ontvallen, wandelend door een winkelcentrum met een divers publiek. Van de weeromstuit was ik gefascineerd door alles wat exotisch was – het is in de vakliteratuur beschreven als typisch tweedegeneratie effect. Toen ik geïnteresseerd raakte in allerlei new age filosofieën die uit Japan, China en India kwamen, haalden mijn ouders meewarig hun schouders op. Ze citeerden Rudyard Kipling: “East is East and West is West, and never the twain shall meet” (Het Oosten is het Oosten en het Westen is het Westen, en nimmer zullen die twee elkaar ontmoeten). Een van de meest geciteerde dichtregels – maar wat bedoelde Kipling eigenlijk?

Sterke mannen

Op een dag zocht ik de regel op en ik ontdekte dat hij komt uit de ‘Ballad of East and West’, een romantisch verhaal in dichtvorm over een Afghaanse hoofdman die een paard steelt uit een Brits garnizoen en achterna wordt gezeten door de zoon van de Britse kolonel. Uiteindelijk is de oudere Afghaan zo onder de indruk van de moed van de jongere Brit dat de twee mannen bloedbroeders worden. De boodschap van het gedicht is precies tegenovergesteld aan de moraal die Kipling zo vaak in de schoenen geschoven krijgt. Na het beroemde “East is East…” volgen deze regels: “But there is neither East nor West, border nor breed nor birth/ when two strong men stand face to face, though they come from the ends of the Earth.” Maar er is Oost noch West, grens noch ras noch afkomst, als twee sterke mannen tegenover elkaar staan, al komen ze elk van de andere kant van de wereld. Alleen een krachtig individu overwint de vooroordelen van de groep waarmee elk mens als groepslid is opgezadeld. Alleen als ik me losmaak van mijn achtergrond kan ik iedereen die ik ontmoet, bejegenen als uniek mens.

Ik nam mij ernstig voor een individu te worden. Maar wat is een individu en hoe word je er een? Het woord betekent zoiets als ‘ondeelbaar’. Als individu ben ik volledig persoonlijk verantwoordelijk voor mijn eigen gedrag en verschuil ik mij nooit achter een groepsnorm; alle beslissingen die ik neem, alle gevoelens die ik koester, alle gedachten die ik heb, zijn voor mijn eigen rekening.

Moed

Als kind moet je je wel op de groep mensen om je heen oriënteren om mens te kunnen worden. Ook als puber ben je nog altijd sterk op de groep gericht. Het proces van volwassen worden is een lange ontwikkelingsweg, dwars door die groepsgerichtheid heen, naar de ontplooiing van innerlijke onafhankelijkheid. De motivatiepiramide van Maslow is hier nog altijd bruikbaar als model. Abraham Maslow onderscheidde een aantal fasen die in een psychisch gezond mens uitmonden in ‘zelfactualisatie’ en eventueel in ‘zelfoverstijging’. Zelfactualisatie, het tot volledige bloei brengen van het persoonlijke zelf, kan pas plaats vinden als je voldoende fysieke en emotionele geborgenheid ervaart, en voldoende erkenning ervaart vanuit de groep. Zolang je nog tekort komt of hunkert naar waardering van je omgeving, met andere woorden, ben je automatisch geneigd jezelf te plooien naar de normen van die omgeving. Zelfactualisatie gaat dikwijls gepaard met religieuze piekervaringen en kan uitmonden in zelfoverstijging en altruïsme ‘van binnenuit’: men raakt met hart en ziel gericht op een groter geheel en handelt spontaan dienovereenkomstig.

In de new age spiritualiteit vond ik een overvloed aan therapieën, cursussen, trainingen, boeken, en leraren die mij op deze ontwikkelingsweg konden ondersteunen, begeleiden en de weg wijzen. Niet zozeer het streven naar narcistisch geluk of genot, maar zelfontwikkeling is het gemeenschappelijke element in het gevarieerde aanbod aan holistische of nieuwe spiritualiteit. Het doel is, zoals ook de Britse godsdienstsociologen Paul Heelas en Linda Woodhead beschrijven in hun onderzoek The Spiritual Revolution, om de moed te hebben je eigen autoriteit te worden en daardoor tot authentieker relaties te komen, in een nieuwe, waarachtiger verbinding. Niet meer geleid langs de koorden van het groepsdenken, maar onafhankelijk en individueel. Zelfs een door intellectuelen verguisd boek als The Secret helpt mee in dit proces: het drukt miljoenen lezers met hun neus op hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor hun eigen gedachten, wensen en emoties.

Kompas

Het spreekt vanzelf dat die ontwikkelingsweg tijd vergt, veel tijd. Je bent er als individu een groot deel van je leven mee bezig. Als soort – ‘mens’ – zijn wij al een hele culturele evolutie lang bezig om alle collectiviteit die in de prehistorie zo’n allesbepalende rol speelde, te transformeren tot eigen verantwoordelijkheid van elk individu. En groeien gaat van au. Niemand kan vanuit de veiligheid van het groepsdenken op een roze wolkje opstijgen naar autonomie; je passeert talloze valkuilen en kunt in elke fase blijven steken of mislukken. Die moeilijke gang wordt door velen met argusogen bekeken.

“Het eigen hart en het eigen gevoel blijkt niet zo’n sterk kompas te zijn”, schreef Coen Wessel in de vorige aflevering van ‘Het nieuwe wij’ (VolZin, 24 december). Hij wil dat de concentratie op het ‘ik’ sterker verbonden wordt met traditie en godsgeloof. Maar hoewel het christendom cultureel gezien zeker een factor van groot, zo niet doorslaggevend belang is geweest in de ontwikkeling van het vrije individu, lijkt het mij niet heilzaam terug te keren naar welke traditie dan ook in onze gezamenlijke zelfontwikkeling. Alle tradities zijn per definitie collectief. Zolang wij collectief tot Onze Vader bidden, hebben ‘wij’ een andere God dan ‘zij’. Pas als ik mijn eigen Bron gevonden heb, kan ik ervaren dat alle andere mensen op de wereld met diezelfde Bron verbonden zijn. Totale fragmentatie is wat we nodig hebben en dat is trouwens precies wat er aan het gebeuren is. Jan Oegema signaleerde al dat de soloreligiositeit ook of juist onder trouwe kerkgangers in opkomst is. Men knutselt het eigen geloofspakket bij elkaar. Uit de laatste enquête onder VolZin-lezers bleek dat tallozen zich niet langer het simpele etiket ‘protestant’ of ‘rooms-katholiek’ willen laten opplakken. Mensen gaven tientallen verschillende en soms creatieve termen zoals ‘oecumenisch christelijk’, ‘spiritueel humanist’ of ‘antroposofisch katholiek’ om de huidige levensbeschouwing te benoemen.

Zangkwartet

Ook Theodore Dalrymple is pessimistisch over het ‘excessieve individualisme’ zoals hij dat noemt, van onze tijd; in zijn voorwoord van het boek De grenzeloze generatie onderscheidt hij het van ‘werkelijke individualiteit’. Generatie Einstein, dat wil zeggen de generatie geboren na 1987 die is onderzocht door Frits Spangenberg en Martijn Lampert, ontbeert volgens Dalrymple werkelijke individualiteit. ‘De eigendunk is massaal in opmars’ kopte dagblad Trouw. Het lijkt me ook wel erg veel gevraagd van jonkies tussen de vijftien en de tweeëntwintig om die hele weg naar de innerlijke autonomie al gegaan te zijn. Laat ze maar lekker met zichzelf bezig zijn, hoe intensiever hoe beter; laat ze hun menselijke behoeften aan erkenning maar bevredigen, dan groeien ze vanzelf door. En trouwens, zelfs sombermans Dalrymple kan niet ontkennen dat deze ‘opkomst van zelfingenomenheid’ ook voordelen heeft, namelijk het teloorgaan van een sociale hiërarchie. “Er is tegenwoordig haast niemand die gelooft of openlijk belijdt dat er hele klassen of rassen van mensen zijn wier belangen je achteloos opzij kunt zetten omdat zij moreel niet meetellen of er niet toe doen.”

In het oude wij staan alle neuzen dezelfde kant op; hele klassen of rassen mensen scheren we met ons allen over één kam. Dat is het wij van de kudde: krachtig, maar gevaarlijk. Niet voor niets moeten soldaten uit de pas gaan lopen als ze over een houten brug marcheren; zouden ze in de maat doorgaan, dan kan hun collectieve gestamp de brug doen lostrillen. Hindoestanen vinden negers lui en dom. Amsterdammers kijken neer op de rest van Nederland. Marokkanen zijn boos op iedereen… ja, maar alleen zolang ze collectief blijven doorstampen.

Het nieuwe wij is als een strijkkwartet waarin elke musicus zijn eigen partij speelt. Iedereen moet zijn eigen rol terdege beheersen en zich niet door de andere klanken laten afleiden om tot een harmonieus geheel te komen. Alleen een sterk en innerlijk autonoom ik kan uit eigen vrije keuze harmonieus samenleven en samenwerken met andere ikken. Dan zullen ook Oost en West elkaar kunnen ontmoeten, in waardering en respect.

Bovenstaande tekst werd eerder gepubliceerd in VolZin nr. 1 van 2010.

Lisette profiel

Lisette Thooft

Journalist

Lisette Thooft (1953) studeerde Engels met antropologie als bijvak maar rolde de journalistiek in en schreef jarenlang voor spirituele …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.