Achter Darwins horizon is twee boeken in één: een geschiedenisboek en een uiteenzetting over de zin van het leven. De eerste helft van het boek beschrijft hoe het christelijke Godsconcept heeft kunnen ontstaan en hoe het uiteindelijk teloorging toen het wetenschappelijke wereldbeeld opkwam. Het is een subjectief ingekleurde geschiedenis, die weinig nieuws bevat, maar met vaart en humor verteld wordt. Overigens is het boek als geheel bijzonder goed geschreven.

Het mechanistische wereldbeeld en later Darwins evolutietheorie waren volgens Broers verantwoordelijk voor de teloorgang van het top-down denken dat het christelijke denken karakteriseerde. Met ‘top-down’ bedoelt Broers een theoretisch bouwwerk, een construct, dat van bovenaf wordt opgelegd. Het wetenschappelijk denken is bottom-up, en vertrekt vanuit waarneming en experiment. Het was deze manier van denken die uiteindelijk dominant werd en het theoretische construct van het christelijk geloof uit de markt werkte.

“Homo Rationalis”

Het resultaat van deze ontwikkeling was het ontstaan van Homo Rationalis, de moderne burger “die zich bewust is van elementaire kennis op het gebied van natuurwetenschap en die aan wetenschappelijke kennis een bijzondere autoriteit toekent” (143). Deze mens “kun je geen geocentrisch wereldbeeld meer verkopen en ook geen Schepper op een metafysische troon” (143), maar wat dan wel? Alleen een op de wetenschap gebaseerd wereldbeeld, en dat is wat Broers in de tweede, veel interessantere helft van het boek probeert te bieden.

Maar kan dat wel? Laat de wetenschap niet juist zien dat het leven zinloos is, een product van blind toeval? Broers laat zien hoe prominente atheïsten zoals Richard Dawkins deze visie verkondigen. Broers is het er pertinent mee oneens. Dawkins durft in zijn ogen de werkelijkheid niet onder ogen te zien. Ja, inderdaad, er is veel toeval, maar sommige toevalligheden zijn “schijnbaar betekenisvol”. Broers bespreekt voorbeelden uit wetenschap (de biologie) en uit het alledaagse leven, waarin bepaalde toevallige gebeurtenissen mensen bij het nekvel grijpen en (achteraf) een diepere betekenis (b)lijken te hebben.

Het gaat daarbij veelal om anekdotisch materiaal, en dat geeft Broers ook min of meer toe. Hij spreekt dan ook over schijnbaar betekenisvolle toevalligheden, want het gaat hier om subjectieve interpretaties, die een scepticus gewoon kan verwerpen. Toch wil Broers ze serieus nemen. Aan de hand van het Chinese orakelboek I Tjing laat hij zien hoe je toch met reden kunt betogen dat er iets meer aan de hand is. Maar wat is dat “meer” dan?

Niet-lokale samenhang en convergentie

Broers meent dat iemand die de realiteit van betekenisvol toeval wil accepteren, er niet omheen komt om twee aannames te accepteren. De eerste is dat er sprake is van “niet-lokale samenhang” van twee gebeurtenissen, dat wil zeggen dat er geen herleidbare schakel is tussen twee gebeurtenissen, maar dat er toch een mysterieuze correspondentie tussen de twee is, zoals in de anekdote van de gouden scarabee die door Jung verteld wordt:

De patiënte van Jung had daar in een eerder stadium over gedroomd en was bezig om Jung over deze droom te vertellen. Juist op dat moment tikte de scarabeïde op de binden van de werkkamer van Jung, alsof met het verzoek om te worden binnen gelaten. Er bestond geen enkele herleidbare schakel tussen de bezigheden van de vrouw en die van de kever. Toch ontstond er een zinvolle correspondentie. Indien louter ten gevolgen van een betekenisloze coïncidentie: dan was het gewoon een grappig toeval. Indien er sprake was van daadwerkelijk betekenisvol toeval, dan moet er sprake geweest zijn van een niet-lokale samenhang. (213)

De tweede aanname is die van “een convergentieproces, waarbij gebeurtenissen en/of handelingen van personen uitmonden in een betekenisvolle uitkomst” (215). Broers spreekt van “convergentie”, maar bedoelt gewoon “teleologie” oftewel “doeloorzakelijkheid” (214). Het gaat immers om het verwezenlijken van een schijnbaar vooraf gegeven doel. Broers geeft toe dat teleologisch denken in de wetenschap taboe is, maar toch meent hij dat we niet om deze manier van denken heen kunnen.

Aan de hand van quantummechanica betoogt Broers dat de aanname van niet-lokale samenhang redelijk is. Als immers op quantumniveau geaccepteerd wordt dat er niet-lokale samenhang mogelijk is, dan is het niet onredelijk om aan te nemen dat bij bepaalde toevallige gebeurtenissen eveneens sprake is van nonlokaliteit. Eenzelfde analogie betoogt hij aan de hand van de (omstreden) ideeën over convergentie in de biologie van Simon Conway Morris. Als er aanwijzingen zijn dat de evolutiebiologie het idee van doeloorzakelijkheid moet invoeren om convergenties te verklaren, dan is het niet onredelijk om ook teleologie in bepaalde toevalligheden te veronderstellen.

Brug te ver

Dat er schijnbaar betekenisvolle toevalligheden in het leven voorkomen, is voor Broers genoeg reden om aan te nemen dat ons leven zin heeft. Maar ongetwijfeld begint het bij sommige atheïsten dan te kriebelen. En dat beseft ook Broers. “Want als mijn leven daadwerkelijk ingebed is in zinvolle ontwikkelingen, dan is de vraag gerechtvaardigd wat aan die zin ten grondslag ligt. Maar die vraag, alhoewel opnieuw legitiem, laat zich niet beantwoorden. Zij vormt een brug te ver”  (216).

Als er sprake is van daadwerkelijk betekenisvol toeval, dan moet er sprake zijn van niet-lokale samenhang en convergentie. Iedere aanvullende veronderstelling zoals God, beschermengelen, trillingsniveaus, yin, yang enzovoorts, fungeert de rol van de wervelingen van Descartes. Het zijn illusies om onze onverzadigbare drang om alles te begrijpen te bevredigen. Ze voegen echter niets wezenlijks toe aan ons begrip van wat er speelt. (218)

Maar dit is wat mij betreft een zwaktebod. Te zeggen dat bepaalde toevallige gebeurtenissen in het leven bedoeld zijn, impliceert immers wel degelijk dat er een hogere werkelijkheid is die een vinger in de pap heeft, ook al kun je verder over die hogere werkelijkheid niets zeggen. De vraag naar God dringt zich hier toch wel weer heel sterk op. Sterker nog, ik vermoed dat juist het godsconcept waar Broers zich zo tegen afzet, onder andere is ontstaan om schijnbaar betekenisvolle gebeurtenissen (“wonderen”) te duiden. En resoneert het gebruik van een orakelboek als de I Tjing niet met de christelijke gebedspraktijk?

Beschrijft Broers dus echt een “religie voor atheïsten”, zoals de ondertitel belooft? Zelf meent Broers dat zijn ideeën slechts een “zeer zuinig geloof” impliceren. De twee aannames “gunnen ons een nieuwe kijk op een vertrouwde werkelijkheid” (218). Maar nog los van de vraag of veel atheïsten zich in zijn ideeën zullen herkennen, betwijfel ik of zo’n nieuwe kijk op de werkelijkheid voldoende is om een religie genoemd te worden.

Nick Broers, Achter Darwins horizon: Een religie voor atheïsten, Uitgeverij Damon, Budel. Paperback, 304 pagina’s, ISBN 9789460362101, € 24,90

Taede Smedes

Taede Smedes

Godsdienstfilosoof, theoloog en publicist

Taede A. Smedes is godsdienstfilosoof, theoloog en publicist. In 2016 verscheen van zijn hand ‘God, Iets of Niets? De postseculiere …
Profiel-pagina
Al 4 reacties — praat mee.