Beste Arnold,
Ik heb je brief met grote interesse gelezen. De dialoog die we zijn aangegaan is er één waarin we proberen de positie van de ander in haar eigenheid te begrijpen.
Vanzelfsprekend ben ik geen islamwetenschapper of Korankenner. Ik probeer slechts steeds beter te begrijpen wat mijn moslimvrienden, -kennissen en -tijdgenoten beweegt, en ik probeer dat zo respectvol mogelijk te doen. Maar ik doe dat natuurlijk tegelijkertijd vanuit mijn eigen, westerse, christelijke perspectief. Dat is de bril waardoor ik de werkelijkheid waarneem.
Maar het is dankzij de dialoog dat die bril ook de kleur aan gaat nemen van de werkelijkheid die zij helpt waar te nemen. Vanuit mijn christelijke optiek staan christendom en islam niet tegenover elkaar. Zij zijn geen ‘communicerende vaten’: hoe meer islam, hoe minder christendom. En nog minder zijn zij elkaar uitsluitende werkelijkheden. Ik denk niet ‘exclusivistisch’.
Mijn ‘inclusivistische’ visie poogt – vanuit mijn ervaring en overtuiging dat in het spreken, leven en werken van Jezus van Nazareth, God zelf op unieke en definitieve wijze heil aan de mensen en de kosmos aanzegt en bewerkt – op stamelende en steeds voorlopige wijze de ervaringen en overtuigingen van moslims te integreren, zich er door te laten aanspreken, zich er door te laten verrassen ook.
Zo probeer ik – staande in de katholieke traditie – niet slechts het bovengenoemde ‘exclusivisme’ te vermijden, maar ook een modern aandoend relativistisch ‘pluralisme’ – als zouden christendom en islam ‘één pot nat’ zijn. Ik doe dat vanuit de overtuiging dat volstrekte objectiviteit binnen de menswetenschappen niet bestaat, en dat het dus ontzettend belangrijk is om jezelf van je eigen subjectiviteit bewust te zijn. En ja, mijn eigen subjectiviteit is die van een westerse, mannelijke, theologisch gevormde christen.
Vanuit dat perspectief heeft de islam ons als christenen – net als andere godsdiensten en levensovertuigingen – veel te zeggen. En ik geloof dat we nog maar aan het allereerste begin van de interreligieuze dialoog staan. We hebben de deur nog maar net opengezet. We hebben nog zoveel te leren, te zien, te vergelijken en te verstaan. Ik geloof dat deze Jezus van Nazareth, door mij en mijn mede-geloofsgenoten beleden als Christus, ook in niet-christelijke godsdiensten aanwezig is: in hun ervaringen, in hun belijden, en ook in hun heilige teksten. Daarmee komen we op heilige grond. Dat vraagt veel bescheidenheid en geduld. En gebed.
Kritische blik
Maar dat ontslaat me natuurlijk niet van een kritische blik. Die kritische blik betreft mijn eigen christelijke traditie, en haar katholieke variant ervan. Die kritische blik probeert allereerst ongewenste, of uit de tijd geraakte, aanslibsels uit de christelijke traditie kritisch te bekijken. Maar zij probeert ook het nog ongeziene ’tegoed’ uit de christelijke boodschap op te delven uit de catacomben van Schrift, traditie en menselijke ervaring.
Het is juist omdat ik zo loyaal-kritisch naar mijn eigen traditie kijk, dat ik ook kritische vragen aan jouw traditie durf te stellen. Niet omdat ik het allemaal zoveel beter denk te weten. Maar omdat ik ervan overtuigd ben dat jouw traditie de mijne iets te zeggen heeft – al heb ik nog te weinig notie wat dan precies, we staan immers slechts aan het begin. Sommige van de antwoorden die jij en jouw geloofsgenoten me geven, zullen me in staat stellen verder te gaan op de zoektocht naar de weg die God met de mensheid gaat. Andere zullen me niet tevreden stellen.
Maar telkens zal het zijn vanuit deze overtuiging dat die éne Christus, die voor ons leefde, die in mij leeft en mij doet leven, ook elders sporen in de geschiedenis heeft achtergelaten en nog steeds achterlaat, ook daar waar Hij als zodanig niet erkend en herkend wordt.
Bovenstaande alinea’s waren wat uitvoerig – ik geef het van harte toe. Maar ik vond het belangrijk dat je weet hoe ik het gesprek aan ga. Eigenlijk is het een lang antwoord op de één-na-laatste zin van je brief.
Apocrief
Veel van wat je aandraagt waardeer ik, erken ik en herken ik. Waarvoor dank! Toch een paar vragen en kritische opmerkingen – in de hoop zo samen verder te komen.
– Klassieke islam: Net zoals ik ten aanzien van een groot deel van mijn geloofsgenoten, lijd jij schijnbaar ook onder een zeker gebrek aan kennis onder moslims omtrent de aard, de geschiedenis en de interpretatie van de Koran. Het feit dat je zo vaak naar de ‘klassieke islam’ verwijst, toont dat je wilt zeggen dat deze vroege vorm van islam veel opener, diepzinniger, grondiger en spiritueler met de eigen traditie omging dan veel van de moslims vandaag de dag plegen te doen. Daar ligt een zekere parallel tussen onze tradities. Hoe komt dat? Wat is er aan te doen? Kunnen wij als moslims en christenen elkaar daarbij ten dienste zijn? Of worden wij vooral als een gevaar voor elkaar waargenomen? Of om het anders te zeggen: is de onkunde die je mij verwijt, ook niet in zekere zin een onkunde die binnen de islam wijdverbreid is?
– Canoniseringsproces: Wetenschappers moeten de strijd maar aangaan over de details van het canoniseringsproces van de islamitische openbaringsteksten. Je geeft aan dat een meerderheid van hen de overgeleverde tekst als betrouwbaar kenschetst. Dat neem ik van harte van je aan. Mijn open vragen daaromtrent waren niet meer dan vragen.
– Gods Woord: Maar ook wanneer de tekst betrouwbaar is overgeleverd, dan blijft de vraag, hoe en in hoeverre deze tekst als Gods Woord gekenschetst kan worden. Ik las met interesse jouw bespiegelingen daaromtrent. Maar ik las er nergens een tegenspraak in met wat ik in mijn eerste brief beschreef.
“God is altijd de totale Ander”, schreef je, “ook zijn spreken”. Dat zou evengoed een christelijke uitspraak kunnen zijn, van Augustinus of Thomas van Aquino. Maar is er toch niet een verschil tussen Koran en Bijbel in die zin dat jullie boek Gods Woord in (door God gekozen) mensenwoord is, en de Bijbel Gods Woord (in door geïnspireerde mensen gekozen) mensenwoord?
En treedt zo niet een ander belangrijk verschil tussen onze beide tradities aan het licht, namelijk dat Allah voor jullie vooral en vooreerst transcendent is, terwijl de christelijke God zowel transcendent als immanent, inwonend, is? Heeft dit verschil (geen tegenstelling!) geen invloed op de wijze waarop wij naar onze heilige teksten kijken? En wat maakt het christelijk geloof in de Heilige Geest hier voor wezenlijk verschil?
– Apocrief geschrift: Ik begrijp je stelling dat de Koran gebruik maakt van “terminologie, concepten en verhalen uit vele verschillende laat-antieke milieus”. Dit geldt evenzo voor de Bijbelse teksten: ook zij voedden zich met wat er aan geloofstradities in hun tijd aanwezig was. Maar wij trekken daaruit – zie het vorige punt – niet de conclusie dat “God op een hermeneutische manier rekening houdt met zijn publiek”.
Ik kan me dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de impliciete of expliciete aanwezigheid van apocrief-christelijke teksten in de Koran toch belangrijke vragen oproept. Natuurlijk kan een wetenschapper nooit eenduidig bewijzen dat het Mohammed was die de verhalen opnam of Allah zelf. Maar het feit dat de wetenschap op strikt historische gronden de inhoud van deze verhalen als historisch niet-betrouwbaar acht, lijkt me voor de islam toch wel een groot vraagteken. Jij zegt dan dat je het als theologie moet lezen. Dat vind ik ook als het gaat om bepaalde bijbelse teksten. Maar wat doe je dan met de verwisseling van beide Maria’s? Of met de foutieve voorstelling van de christelijke Drieëenheid (in Koran 5:116 wordt de christelijke Triniteit als zijnde de Vader, de Zoon en de Maagd Maria voorgesteld, en stellig afgekeurd)? Is dat inderdaad allemaal theologie? Dat er theologisch over nagedacht kan worden bestrijd ik niet, maar dat het aan het schrijven vooraf theologisch bedoeld is, vind ik moeilijk te geloven.
– Apocriefe Koran? – In alle voorlopigheid – want God openbaart zich nog steeds aan ons – blijf ik met de gedachte zitten dat de Koran voor mij wellicht zèlf een apocriefe tekst is. Een voortborduren op de christelijke blijde boodschap die in Jezus van Nazareth een gezicht heeft aangenomen – maar met nogal wat theologische en historische haken en ogen. Daarmee doe ik de Koran – vanuit jouw perspectief – vast en zeker tekort. Maar misschien is het glas daarmee niet slechts half leeg, maar vooral half vol! Het betekent immers dat voor mij deze Koran uitdrukking is van geloof. Geen canonieke, openbarende uitdrukking. Maar wel een gelovige uitdrukking van een oprecht omgaan met de Ene God van Abraham die wij samen belijden.
Tot zover mijn gestuntel. Gestuntel, want gestamel. Over God spreken is altijd voorlopig spreken. En soms ook vooral je mond houden.
In zijn indrukwekkende toespraak tegenover 40.000 moslimjongeren in Casablanca (Marokko, 19 augustus 1985 – binnenkort precies 20 jaar geleden) zei paus Johannes Paulus II het volgende: “Als christenen en moslims hebben we elkaar over het algemeen slecht begrepen, en in het verleden hebben we elkaar zelfs bestreden, ons uitslovend in polemieken en oorlogen. Ik geloof dat God ons vandaag uitnodigt om deze oude gewoonten te veranderen. We hebben elkaar te respecteren en elkaar uit te dagen tot goede werken op Gods weg”.
Dat ons gesprek daartoe een bescheiden bijdrage moge zijn!
Ben benieuwd naar je reactie.
Een hartelijke groet,
Hendro