Bij veel gebeurtenissen in de islamitische wereld spelen de tegenstellingen tussen soennieten en sjiieten een rol. De huidige ontwikkelingen in Irak en Syrië moeten ook deels in dit licht beschouwd worden. De overwegend soennitische IS heeft in 2014 de frontale aanval geopend op de centrale regering van Irak met zijn sjiitische meerderheid, gesteund door sjiitische Iraanse milities.

In het licht van deze vaak gewelddadige tegenstellingen binnen de islamitische wereld zou men gemakkelijk vergeten dat er een derde stroming binnen de islam is: de aanhangers van de ibadi islam. Ibadi wonen in afgelegen plekken in de Maghreb – rond Ghardaia en Ouargla in Algerije, Djerba in Tunesië – maar vooral op Zanzibar en in Oman, waar ruim 75% van de bevolking de ibadi islam aanhangt.

Door zowel islamitische als niet-islamitische geleerden worden de ibadi beschouwd als gematigde en enige overgebleven stroming van de kharidjieten. De ibadi beschouwen dit min of meer als een belediging, ondanks het feit dat zij Abdallah Al Rasibi – gestorven in 658 – die tot de eerste imam van de kharidjieten was gekozen, ook als hun eerste imam beschouwen. Deze ibaditische afkeer van de kharidjieten komt waarschijnlijk voort uit hun zeer rechtlijnige en gewelddadige opstelling.

Door het Franse koloniale bestuur in de Maghreb tijdens de 18de en 19de eeuw voelen veel religieuze ibadi leiders zich genoodzaakt te vluchten, vooral naar Cairo. Hier nemen zij kennis van soennitische geschriften die vaak makkelijker te lezen zijn dan de eigen lange en vaak gortdroge literatuur. Tot hun frustratie tonen hun soennitische collega’s niet of nauwelijks belangstelling voor de ibadi geschriften.

Eén van de allergrootste verschillen tussen de ibadi enerzijds en de soennieten en sjiieten anderzijds is het religieus leiderschap. De ibadi hebben hierin een zeer eigen positie: in hun ogen kan iedere rechtschapen moslim de gelovigen leiden. Maar ook op religieus vlak zijn er verschillen tussen ibadi en mainstream soennieten en sjiieten: over de positie van de zondaar, beloning en straf in het hiernamaals, vrije wil of predestinatie, de menselijke kenmerken van God en de schepping van de Koran.

Nasir al-Rawahi

Om tegemoet te komen aan de afkeer die ibadi-studenten hadden van hun eigen langdradige geschriften en om leegloop richting soennieten te voorkomen heeft Nasir Al-Rawahi ‘de Wahbiyya geloofsbelijdenis’ geschreven. Hij leefde van 1860 tot 1920 en is in Oman beter bekend als Abu Muslim al-Bahlani. Tijdens zijn leven al was hij een zeer geliefd mystiek dichter en rechter.

De Wahbiyya geloofsbelijdenis [1] is geschreven als een ‘vraag en antwoord’ en lijkt dus enigszins op de christelijke catechismus. Alleen laat Al-Rawahi de student de vraag stellen en geeft de leraar antwoord. Hij behandelt onderwerpen als Gods eenheid, zijn essentie en kenmerken en de wortels van de godsdienst. Al-Rawahi behandelt de vraagstukken vanuit meerdere kanten en vaak geeft hij geen eenduidig antwoord.

De Wahbiyya geloofsbelijdenis is allereerst geschreven als een introductie voor islam-studenten en bevat, zoals gezegd, een keur aan geloofsonderwerpen. Een van die onderwerpen is ‘de mensen die niet tot Mohammeds umma behoren’.

Het merendeel van de vragen hierover gaan over de verhouding met aanhangers van andere godsdiensten: wanneer je een monotheïst, zoals een christen, jood of zoroastriër, wel of niet mag doden, of je zijn bezittingen mag plunderen – bij uitzondering – wat te doen als je het bezit van een monotheïst per ongeluk vernielt of verspilt – altijd vergoeden, zelfs al is het wijn. Maar ook wordt het nodige gezegd over de relatie met niet-ibadi moslims. De laatsten blijven in ibadi-ogen afvalligen. Veelal komen moslims, zelfs ibadi, die ernstig gezondigd hebben er slechter vanaf dan niet-moslims. Dit is een belangrijke verschil tussen ibadi en niet-ibadi moslims.

Vervolgens gaat hij dieper in op de relatie met joden en christenen, de ‘mensen van het boek’. Zij moeten de jizya-belasting betalen, met hun vrouwen mag onder speciale voorwaarden getrouwd worden, zij moeten zich in het openbaar herkenbaar opstellen als niet-moslim, zij mogen geen nieuwe gebedshuizen bouwen of bestaande onderhouden, niet met klokken en cymbalen geluid maken tenzij zachtjes in hun gebedshuis et cetera.

Tenslotte wordt de jizya-belasting verder uitgediept: hoe de hoogte van deze belasting wordt vastgesteld, wie er niet hoeven te betalen – vrouwen, kinderen, slaven, bejaarden, monniken en geestelijk gestoorden – en wat te doen met iemand die niet kan betalen omdat hij bankroet is – ingesmeerd met melk en honing in de brandende zon zetten. Al-Rawahi maakt hier gewag van één geleerde die vindt dat dergelijke mensen ook mogen werken voor hun jizya.

De Wahbiyya geloofsbelijdenis is geen islamitisch leerboek dat qua inhoud sterk verschilt van andere islamitische geschriften. Voor bijna elke antwoord dat Al-Rawahi de ‘leraar’ laat geven, is een vrijwel gelijk standpunt bij één van de vele sektes en stromingen binnen de soennitische of sjiitische leer te vinden: de menselijke eigenschap van God, de schepping van de Koran, de positie van andersgelovigen, de jurisprudentie et cetera. Uitzonderingen zijn de keuze en de positie van de leider, het oordeel over zondaars en over de niet-ibadi moslims.

Bewonderenswaardig is de hoge mate van volledigheid die Al-Rawahi de ‘leraar’ laat betrachten bij de beantwoording van de vragen van de ‘student’: vaak wordt een antwoord voorzien van formuleringen als ‘enerzijds… anderzijds’ of ‘sommigen zeggen dit, anderen dat en weer anderen nog iets anders’. Eenmaal schrijft hij bij de beantwoording van een vraag waarop geen eenduidig antwoord gegeven wordt door de geleerden, als ware het een verzuchting: “Mijn eigen mening is dat er wellicht wijsheid ligt in al deze antwoorden, en God weet dit het best.”

De behandeling van niet-moslims die Al-Rawahi voorschrijft (terechtstelling, slavernij, vernietiging van gebedshuizen et cetera) lijkt geschreven zijn vanuit een perspectief uit de begintijd van de islam, de tijd waarin de moslims overwinning na overwinning boekten en geen tegenslagen leken te kennen. Dit is te meer opmerkelijk omdat Oman en Zanzibar in de tijd van Al-Rawahi de facto onder Brits bestuur stonden en niet-moslims dus de bovenliggende partij waren.

Moeten we ons nu, gezien de vaak  rigoureuze en onverzoenlijke antwoorden, zorgen maken over de behandeling van niet-moslims in bijvoorbeeld Oman? Strikte toepassing van de Al-Rawahi’s geloofsbelijdenis zou vrijwel onmiddellijk tot een enorm bloedvergieten leiden.

Voorlopig lijkt het tegendeel het geval te zijn. Ondanks de op papier onverzoenlijke houding die Al-Rawahi beschrijft t.o.v. niet-ibadi moslims en niet-moslims is de ibadi islam in zijn uitwerking zeer gematigd en is Oman al 45 jaar een oase van rust. De zeer verschillende religieuze groepen lijken in betrekkelijke harmonie naast elkaar te leven.

Buitenlandse christenen hebben doorgaans weinig problemen in het belijden van hun godsdienst, christelijke Omani hebben het een stuk moeilijker, vooral door druk van de familie. Onlangs heeft ultan Qaboos vijf plaatsen aangewezen waar hindoes (zij behoren niet tot de ‘mensen van het boek’) hun tempel mogen bouwen.

Kortom, geen volledige godsdienstvrijheid zoals wij die in het Westen kennen, maar zeker ook niet de schrijnende situatie in veel andere landen. Maar met een sultan op leeftijd, zonder directe erfopvolger, gaat Oman een onzekere toekomst tegemoet. Er lijken in Oman nog altijd voorstanders voor een zuiver ibaditisch imamaat te zijn.

[1] Tot voor kort was ‘De Wahbiyya geloofsbelijdenis’ alleen in zeer beperkte oplage verschenen in het Arabisch.  Valerie J. Hoffman, hoogleraar Godsdienstwetenschappen aan de Universiteit van Illinois,  heeft een Engelstalige versie kunnen samenstellen. Deze Engelstalige versie is opgenomen in haar boek ‘The Essentials of Ibadi Islam’ en is in 2012 verschenen bij Syracuse University Press.

Lees ook het eerste, tweede, derde, vierde , vijfde, zesdezevende en achtste deel van de serie.

Pieter Bruinsma

studeert aan de Universiteit van Amsterdam

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.