Eurocentrisme is een veel voorkomende ‘fout’ in de geschiedschrijving. Het kan in mijn ogen fout genoemd worden, omdat er op die manier een veel te beperkte kennis over de wereldgeschiedenis ontstaat. Boeken waarover beweerd wordt dat ze de wereldgeschiedenis beschrijven blijken vaak alleen over de geschiedenis van Europa te gaan. Op die manier leren wij hier, in Europa, helemaal niets over andere culturen, volkeren, tradities en gewoonten. Hoe kunnen de Verenigde Staten zich bijvoorbeeld bemoeien met alle problemen in het Midden-Oosten, als ze vrijwel niets weten van de geschiedenis tussen en van de landen? Ze kunnen moeilijk de ‘westerse’ gewoonten, normen en waarden naar het oosten transporteren zodat die daar in gebruik worden genomen. Zo werkt dat niet. Ik beweer niet dat een ‘objectieve’ wereldgeschiedenis alle problemen zou oplossen, maar het zou wel mee werken tegen het superioriteitsgevoel van de westerlingen.
‘Wij’ denken hier namelijk dat we superieur zijn ten opzichte van alle andere culturen. Er zijn tal van uitvindingen waarvan gezegd wordt dat die in Europa zijn gedaan. Maar het feit is echter dat veel van die ‘uitvindingen’ dus helemaal niet nieuw waren, maar al lang in andere werelddelen bekend waren en in gebruik waren. Zo gaat dat ook met bepaalde belangrijke personen in de wereldgeschiedenis. Als aan de gemiddelde geschiedenisstudent gevraagd wordt wie de grondlegger van de moderne geschiedschrijving is, zal deze student volmondig antwoorden: ‘Leopold von Ranke.’ Logisch, want dat wordt zo geleerd. Bepaalde technieken zullen zeker van de hand van Ranke komen, maar er was eeuwen eerder al iemand in de Arabische wereld die een ontzettend moderne manier van geschiedschrijven had ontwikkeld.
De naam Ibn Khaldûn zal bij de meeste mensen waarschijnlijk geen lampje doen branden. Wellicht een klein lampje, omdat de naam in 2013 negatief in het nieuws kwam door de middelbare school in Rotterdam waar werd gefraudeerd met eindexamens. Maar waar die naam nu werkelijk vandaan komt is voor de meeste mensen een raadsel. Waar Ranke leefde in de negentiende eeuw, leefde Ibn Khaldûn in de veertiende eeuw, geboren in Tunis leefde hij in de Berber-islamitische wereld van Zuid-Spanje en Noord-Afrika. In die tijd was Europa verstrengeld in de donkere tijden van de middeleeuwen. Toch was er een man die qua geschiedschrijving al op het niveau zat van bijvoorbeeld Ranke. Hoe is het dan mogelijk dat wij, om maar even vast te houden aan de wij-zij verhouding, op dit moment vrijwel niets meer weten over Ibn Khaldûn? Er zijn wel ‘westerlingen’ die superlatieven te kort komen voor deze socioloog, historicus, econoom en filosoof. Zo schreef historicus Arnold Toynbee dat het werk van Ibn Khaldûn, de Muqaddimah, het grootste en beste werk is in zijn soort, in welke tijd en op welke plaats dan ook. A. Schimmel gaat zelfs nog een stapje verder. Hij zegt dat personen als Machiavelli, Montesquieu, Herder, Condorcet en Comte qua vergelijking niet veel bijdragen voor ons begrip van Ibn Khaldûn. Zo te zien staat Ibn Khaldûn dus wel heel hoog aangeschreven bij de mensen die zich in hem verdiept hebben. Misschien nog wel hoger dan de grote Europese denkers en hervormers.
Wat Ibn Khaldûn vooral zo ‘modern’ maakt is zijn manier van werken. Zijn methode was empirisch georiënteerd, analytisch, omvangrijk en vooral dynamisch. Ibn Khaldûn liep eeuwen voor qua geschiedschrijving en zijn methode van denken over economie, filosofie en sociologie. Het bekendste, en eigenlijk vrijwel enige overgebleven, werk van Ibn Khaldûn is de Muqaddimah. Het is in feite de inleiding die vooraf gaat aan de Kitâb al-‘ibar, wat zo iets betekent als ‘het boek van de voorbeelden’, waarin hij het verleden van de islamitische wereld beschrijft. Volgens Ibn Khaldûn moet de historicus zich concentreren op wat geweest is en hoe het zo gekomen is. Volgens hem faalt de islamitische historiografie in deze taak. Hij heeft daarnaast nog een aantal kritiekpunten. Volgens hem gelooft de historicus te veel in het bestaan van één of ‘de’ waarheid. Hij vertrouwt te gemakkelijk op één of enkele bronnen. Is vaak partijdig en het lukt hem vaak niet dingen in hun context te zien. Ten slotte concludeert hij dat de meeste geschiedschrijvers niet beseffen dat de mens in zijn bestaan en samenleven onderworpen is aan wetmatigheden. Deze wetmatigheden bepalen en verklaren dus de ontwikkelingsgang van samenlevingen.
Waarom is dit alles nu zo relevant? De kritiekpunten die Ibn Khaldûn heeft op de historici van zijn tijd, zijn precies de punten die geschiedenisstudenten nu nog voorgeschoteld krijgen als essentieel voor een goede historicus. En, zoals hierboven al vermeld, wordt die methodologie vaak toegeschreven aan Leopold von Ranke in de negentiende eeuw. Ook Ibn Khaldûn had het namelijk over een kritische houding tegenover de bronnen. De taak van een historicus de betrouwbare van de onbetrouwbare verhalen te scheiden. En de conclusie van Ibn Khaldûn over de wetmatigheden in de samenleving, werd in het Europese cultuurhistorische denken pas helder geformuleerd en geïntroduceerd in de vroege negentiende eeuw, door sociologen als August Comte. Dat is vijf eeuwen nadat Ibn Khaldûn deze al had opgesteld.
Ibn Khaldûn was zijn tijd eeuwen vooruit. Zijn teksten werden pas in de negentiende eeuw ‘ontdekt’ in het westen. Is het slechts toeval dat in dezelfde tijd Ranke met zijn methodes van geschiedschrijven kwam en dat Comte in de sociologie met de wetmatigheden kwam waarover Ibn Khaldûn eeuwen eerder al over geschreven had? Al met al kunnen we stellen dat er in Europa veel te weinig aandacht is voor geleerden uit andere werelddelen uit het verleden. In feite wordt er dus nog steeds de fout begaan waar Ibn Khaldûn in de veertiende eeuw kritiek op had, namelijk dat historici partijdig zijn en op die manier ook schrijven. Er wordt veel te veel alleen naar Europa gekeken, terwijl er daar buiten nog zo veel interessante, mysterieuze en fascinerende ontdekkingen zijn gedaan waarover wij in het onderwijs niets over horen of zelfs weten. Tijd om daar eens verandering in te brengen. We moeten zulke belangrijke historische personen als Ibn Khaldûn onder de aandacht brengen en dus niet vermijden. Zulke fascinerende personen mogen niet worden vergeten.
Mooi stuk! Kleine correctie, de islamoloog A. Schimmel was een Duitse, een dame, met de voornaam Annemarie, professor aan Harvard University en overleden in 2003.