Kerk: iedere parochie of gemeente een beetje een klooster

Er zijn tegenwoordig veel initiatieven, dwars door de denominaties heen, waarin kloosterlijke plekken binnen het pastoraat ontstaan. Activiteiten als het getijdengebed krijgen een plek in het liturgische ritme van de gemeente, het leegstaande parochiehuis wordt een herberg in de geest van een kloosterlijk gastenverblijf of leerhuisactiviteiten bevatten geestelijke lezing, geïnspireerd vanuit de monastieke traditie.
Bij een aantal van die activiteiten mocht ik een bijdrage leveren door lezingen of advies, en het verbaast me iedere keer hoe veel mensen hun tijd, energie en enthousiasme stoppen in deze ‘pastorale kloosters in de wereld’. Hoe is het mogelijk dat er een alliantie ontstaat tussen monastieke spiritualiteit en pastoraat – twee velden die in het verleden eerder gescheiden van elkaar waren en tegenwoordig verschillende groepen van mensen lijken aan te spreken? En wat zou je vanuit de binnenkant van die spiritualiteit in pastorale zin kunnen bijdragen?
Iedere parochie of gemeente zou een beetje een klooster moeten zijn, zo luidt mijn stelling – en stiekem geldt natuurlijk ook het omgekeerde: ieder klooster deelt in de pastorale taak van de kerken.

Gemeente voor de kerk

Laten we beginnen we bij het klooster. Een monastiek gezegde luidt dat de monnikengemeenschap een ‘gemeente voor de kerk’ vormt. Wat wordt daarmee bedoeld? Mijns inziens kun je de betekenis van kloosters voor de huidige kerken niet hoog genoeg inschatten. Dat heeft natuurlijk met hun open deuren te maken, mensen die pastorale hulp en gemeenschap binnen het klooster zoeken en vinden. Nog belangrijker lijkt me echter dat klooster laboratoria zijn waarin pastorale experimenten uitgevoerd worden die voor velen iets kunnen betekenen. Het is dan ook geen toeval dat de liturgische vernieuwing in de eerste helft van de 20ste eeuw in abdijen begon. Daar vormen monniken een kerngroep die een dagtaak hebben aan het bewaken van de heilige open ruimte waarbinnen mensen bij elkaar kunnen komen die op zoek zijn. Op zoek naar God in alle kleuren, betekenissen en geuren. Hier is de liturgie geen project naast anderen, maar een levensprogramma, zoals Sint Benedictus het als leus voor het monastieke leven uitgeeft: “Opdat God in alles worde verheerlijkt” (RB 57,9).

Dat klinkt behoorlijk klassiek, en natuurlijk is dat ook de bedoeling. Maar oubollig is het geenszins. En defensief ook niet, alsof de liturgische wereld achter de kloosterpoort nog in orde zou zijn. Je gaat eerder terug naar de bron van wat een liturgische gemeente zou moeten zijn: een plek waar de open ruimte toegankelijk wordt, zonder dat iemand denkt daar een patent op te hebben. Daarom gaan monniken zeven keer per dag in de kapel rond die open ruimte staan. Deden ze dat niet, dan zou hun taak mislukken, namelijk op hun manier gemeente te zijn. Dat betekent niet dat hun liturgie beter of slechter is dan die van andere kerken, maar dat ze een boodschap uitdragen voor de kerk: houd je eigen ruimte open!

Ik herinner mij nog goed de vele liturgische projecten in de jaren 80 en 90. Ik speelde zelf keyboard in een kerkbandje en betrad het liturgische podium maar al te graag. Begrijp me niet verkeerd: er was niets mis met het engagement van al die mensen die toen helemaal gingen voor vernieuwing en een duidelijke boodschap in de liturgie. Wanneer ik wel eens in mijn oude parochiekerk kom, is van de medestrijders van toen niemand meer over. Ook dat hoeft niet erg te zijn, je weet nooit hoe een liturgisch leven verloopt. Ik denk vanuit mijn huidige kloosterervaring echter, dat we toen weliswaar prachtige dingen hebben gedaan, maar vergaten de ruimte open te houden. Daarin ligt de boodschap van monniken voor de kerk: geen uitgekiende projecten, maar het project is je gemeente zelf. Natuurlijk moet dat allemaal geregeld worden. En dat is het tweede waarvoor je naar het klooster kunt kijken als gemeente of parochie: de gemeenschap.

Gastvrije gemeenschap

Je komt er vrij snel achter dat een kloostergemeenschap een bepaalde traagheid en ook een bepaalde geslotenheid kent. Wat je op de drempel naar het kloosterleven irriteert en vaak teleurstelt (je hoort er toch niet echt bij, en veranderen doet hier niets…) is bij nader inzien noodzakelijk voor het overleven van de gemeenschap. Stel je nou eens voor dat iedereen zomaar alles kon veranderen… Ik schrik bij het opschrijven van deze zin. Is dat toch niet een al te burgerlijk standpunt dat helemaal niet past bij de kritische geest die mij juist voor een geestelijk leven liet kiezen? Op het eerste gezicht komt dat wellicht zo over, maar in werkelijkheid is het precies omgekeerd. Het behoedt je voor verburgerlijking als je niet zomaar je invloed geldend kan maken. Nu is dat natuurlijk ook weer niet in steen gebeiteld, en gelukkig kan in onze abdijgemeenschap wel degelijk ook veel veranderen. Maar de grondteneur is stabiliteit, één van de belangrijkste monastieke deugden.

Dat is iets anders dan wat in de samenleving van je gevraagd wordt. Flexibiliteit lijkt het principe dat ons hele leven bepaalt. Wat is dan echter het ‘heretische imperatief’ (Peter Berger) in onze cultuur? Hoe kun je je onderscheiden van de norm die opgelegd wordt maar daardoor nog niet zinvol hoeft te zijn? Wellicht door juist te aanvaarden dat je je ergens in moet kunnen voegen, hoe paradox het ook mag klinken. Daar hoort dan ook een vaste gemeenschap bij. Dwarsliggen doe je niet meer door multiple belonging – van alle markten thuis te zijn, van alles het beste mee te pikken en daardoor overal en nergens bij te horen – maar door een alomvattend engagement. Dat is een provocerende, maar voor mij ook inspirerende gedachte. De uitdaging bestaat erin om een alomvattend engagement zo durven vorm te geven dat je een hechte gemeenschap vormt, zonder voorwaarde en als doel op zich. Maar wel ook zonder het kind met het badwater weg te gooien, alsof je geen rol meer in de samenleving zou mogen spelen buiten de cocon van die gemeenschap.

De tweede eigenschap van kloostergemeenschappen, een zekere geslotenheid, heeft met dat dilemma van alomvattend engagement en een bijdrage aan de samenleving te maken. Ik denk dat kerken hiervan kunnen leren. Zijn parochies niet aan de ene kant veel te open doordat iedereen er bijna naartoe gesleept wordt, wat mensen ook af kan schrikken? Zijn gemeentes aan de andere kant niet veel te gesloten doordat er wel erg veel wordt uitgegaan van een vaststaande boodschap? In het klooster vind je geen patentrecept. Er zit behoorlijke wrijving in elke kloostergemeenschap, daar weet ik na veel lezingen in kloostergemeenschappen alles van. Maar dat is niet erg: het gaat erom ín de spanning te gaan staan. Gemeentes en parochies hebben daar een kerngroep van mensen met een onvoorwaardelijk engagement voor nodig, een soort ‘pastorale kloosterlingen’. Daar een creatieve vorm voor te vinden en tegelijk open te blijven voor de velen in de samenleving: dat zal beslissend zijn voor het welslagen van kloosterlijke projecten in het pastoraat.

Thomas Quartier

Thomas Quartier osb

Monnik en theoloog des vaderlands

Thomas Quartier (1972), monnik van de Abdij Keizersberg in Leuven, is hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen en medewerker van het …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.