Het geheel van de artikelenserie Het Nieuwe Wij heeft me bepaald niet wanhopig achtergelaten. De historische uitstapjes (Hirsch Ballin, Segers, Kennedy) hebben mij opnieuw overtuigd van de veerkracht van de Nederlandse samenleving. We kunnen heus wel het hoofd bieden aan nieuwe ontwikkelingen. We hebben immers in het verleden laten zien dat we ons door instabiele periodes heen kunnen slaan. We zijn snel in aanpassing aan veranderingen, omdat we als klein landje altijd graag mee willen blijven doen in de grote wereldhandel, in wetenschap en techniek. Nederlanders bedenken nogal vlug een strategie als het gaat om nieuwe bedreigingen als klimaatverandering en vergrijzing. Dat hangt waarschijnlijk ook samen met onze hang naar zekerheid. We zijn wel gelukkig, maar we zien ons geluk ook graag voor de toekomst verzekerd. Het maakt indruk op mij als ik lees dat Nederland relatief de meeste oververzekerde mensen ter wereld telt. Het bevestigt mijn vermoeden dat we ons geluk als zeer fragiel ervaren. Dat zou ook wel eens één van de achtergronden kunnen zijn van de moeite met instroom van nieuwe mensen, een moeite die juist ook in steden en dorpen wordt verwoord waar zelden nieuwe mensen instromen.
Verzet tegen de Markt
De nuchtere toon van diverse bijdragen (De Hart, Thooft, Kennedy) helpt mij om in te zien dat de Nederlandse samenleving niet één-twee-drie volstrekt gefragmenteerd zal zijn of in een pure bananenrepubliek zal vervallen. Er is nog steeds sprake van bekommernis – wat een prachtwoord- om andere mensen. Op allerlei niveaus doen mensen, ook zonder betaling, iets met elkaar, voor elkaar.
In de analyses van de huidige cultuur komt duidelijk naar voren dat de economie een sterk bepalende, volgens sommigen zelfs álles bepalende (Hadioui) rol heeft in ons leven en samen leven. Hierin schuilt het gevaar dat we ook onszelf en onze relaties met anderen volkomen economisch gaan wegen. Hoeveel zal ik nog investeren in collega’s als ik toch elke drie jaar wil veranderen van baan? Hoeveel netwerk kan ik bijhouden om mijn waarde op de banenmarkt of de partnermarkt te behouden? Terecht spreken we af en toe van pan-economisme. Het einde van grote religieuze en ideologische verhalen heeft één groot verhaal ongemoeid gelaten of zelfs nog steviger in het zadel geholpen: de Markt dicteert. Het verlangen naar een Nieuw Wij verzet zich daar tegen en wakkert de wil aan om meer dan cliënten voor elkaar te zijn.
We zijn het erover eens dat we door het wegvallen van de traditionele verbanden de vanzelfsprekendheid van het Oude Wij hebben verloren. We worden individueler beoordeeld en zien onszelf als individuen, maar er blijft een verlangen naar verbondenheid die niet al onze tijd claimt. Niemand heeft er voor gepleit om vol nostalgie terug te keren naar de jaren vijftig van de vorige eeuw. Niemand kijkt met groot heimwee om naar de tijd van elke zondag bij oma koffiedrinken, alle mensen uit het dorp inclusief hun fouten en gebreken kennen en elk jaar met dezelfde mensen in hetzelfde straatje op de camping staan.
Uitsluiting
In wat we nu als probleem ervaren als we denken aan het ‘wij’ van de Nederlanders, gaan de gedachten nogal uiteen. En dus is ook de richting waarin we moeten denken over de oplossing divers. Al doende zullen we merken dat het verlangen naar verbondenheid zelf de aanjager is van verschillende probleemervaringen en verschillende oplossingen. We moeten daar niet langs heen gaan, maar er dwars doorheen gaan.
Niet iedereen geeft hetzelfde signalement van het probleem dat zich aandient wanneer we verlangen naar een Nieuw Wij. Voor sommigen is vooral de secularisatie een probleem en dan in de vorm van uitsluitingsmechanisme in het publieke domein. Jonge moslims zouden zich terugtrekken uit het publieke domein omdat zij zich met hun moslimidentiteit niet meer welkom voelen op het plein en in het debat. De secularisten hebben gewonnen. Dit treft christenen even hard als moslims en het is eigenaardig dat christenen soms moslims als deel van het probleem ervaren in plaats van als deel van de oplossing. Dat komt door een tweede uitsluitingsmechanisme, dat volgens sommigen inherent is aan christendom en andere religies. Zodra men zich overtuigd met één religie zou identificeren, zou dat uitsluiting van andere mogelijkheden betekenen. Vaak beluistert men daarin ten onrechte ook een uitsluiting van andere mensen en van samenwerking met andere mensen.
Mij lijkt de samenleving als geheel er bij gebaat te zijn als mensen getuigen van de hoop die in hen is voor de wereld als geheel. Die hoop knoopt aan bij inderdaad ‘verschillende’ verhalen en die mogen best confronterend met elkaar verteld worden. De kerk vertelt het verhaal van Jezus en er hoeft geen water bij zijn wijn, als gelovigen maar leren de enorme vreugde daarvan met allen te vieren. Daarmee kom ik tot een derde opvatting van het probleem, namelijk de uitsluiting op zich. Het ligt niet aan secularisten, aan christenen, moslims of andersgelovigen, maar het ligt aan het risico dat een wij-groep altijd een afkeer van een zij-groep inhoudt.
Hoogopgeleiden
Tot nu toe lijkt het probleem vooral een levensbeschouwelijk probleem te zijn, maar ik signaleer in diverse bijdragen een andere tendens die we mijns inziens te veel bagatelliseren en te weinig onderzoeken. Naast het probleem van de religiewerende krachten in het publieke domein en naast het probleem van de uitsluitende krachten in elke afzonderlijke religie, bestaat het probleem van de segregatie tussen hoog- en laagopgeleiden. Nederlanders willen wel Irakese buren, als het maar chirurgen zijn. De universiteiten zijn dol op moslima’s, gehoofddoekt of niet, als zij maar hun rechtenstudie in vier jaar afronden. Terecht merkt Kennedy op dat een deel van de bezorgdheid over legale immigratie in ons land toe te schrijven is aan het feit dat vooral laagopgeleide migranten naar Nederland kwamen. Ook tussen van oorsprong Nederlandse mensen dreigt een kloof te ontstaan die niets met religie te maken heeft, maar gewoon met het verschil tussen Concertgebouw en Jan Smit. Die kloof ontwaar ik ook ín de kerken, ín de moskeevereniging, in de wijken van de grote steden. En ik vrees dat het Nieuwe Wij dan iets wordt van hoogopgeleiden. Wanneer we zeggen dat het Oude Wij gebaseerd was op bloedbanden, nabuurschap en denominaties en dat wij vooral niet terug willen keren naar de jaren vijftig, dan moeten wij er op bedacht zijn dat het Nieuwe Wij een even exclusief verlangen kan behelzen naar samenleven met gelijkgestemden: mensen die aan een kamerkoor denken in plaats van aan de jongerenkeet achter de schuur van de boerderij, mensen die zinnen van meer dan dertien woorden kunnen lezen (de scheiding tussen VMBO en HAVO) vormen het Nieuwe Wij. Hoewel wij kunnen zeggen dat Nederlanders nog steeds geloven in elkaar, lijkt er ook een groep te bestaan die met de rug naar de samenleving staat. Ik weet niet of dat helemaal samenvalt met de groep laagopgeleiden, maar het is wel een kwart van onze bevolking.
Een stevig ik
Een punt van debat (vooral tussen Wessel en Thooft) vormt daarbij de vraag hoe het gesteld is met het ‘ik’. Volgens de één is het ‘ik’ een probleem, omdat het niet gevormd is tot een vrij en sterk individu, maar zich als een onmachtig bundeltje gevoelens en gedachten door allerlei krachten laat meevoeren. Hypes en hysterie zijn daarvan het gevolg. Woede, trots en begeerte laten zich gelden als deugden van het ‘ik’. Volgens de ander is het ‘ik’ juist de oplossing. Zelfactualisering, autonomie en innerlijke onafhankelijkheid zijn een voorwaarde voor de vorming van een Nieuw Wij. De overeenkomst tussen deze twee houdingen ten aanzien van het ‘ik’ ligt in het stevig ik. Maar waar de één dat stevige ik ziet ontstaan in vasthouden aan de gemeenschap, aan de traditie en aan het geloof als vormende en bijschavende verankering van het zelf, ziet de ander juist het loskomen van alle collectiviteit en van de voortdurende, beknellende oriëntatie op de groep als dé weg tot een authentiek zelf.
Respect
Alle schrijvers in deze serie gaan uit van de gedachte dat er een basis nodig is voor een Nieuw Wij. De basis die zij aanreiken, hangt uiteraard samen met wat zij als het als meest fundamentele probleem naar voren schuiven. Kandidaten voor de basis zijn in elk geval een ethiek (Hadioui) en een spiritualiteit (Thooft), maar die blijven beide zonder nadere contouren. Ethiek en spiritualiteit zullen gevoed moeten worden door een traditie en een gemeenschap, anders bloeden zij leeg (Wessel). Vanuit de historie wordt nog aangeleverd dat wij voort moeten gaan op de weg van tolerantie en respect, aangevuld door een actieve betrokkenheid bij de ander (Hirsch Ballin). Dat laatste is erg belangrijk, want we weten inmiddels dat tolerantie en respect alleen niet voldoende zijn. Een Nieuw Wij blijft aanknopen bij de veerkracht van de Nederlandse samenleving die zich toonde in een wil tot vrede, niets op de spits drijven, nieuwelingen nieuwsgierig wegwijs maken en mee laten doen (Kennedy). Een interessant element voor de basis is ook de verbondsgedachte (Segers). We gaan met elkaar in deze samenleving niet zomaar een contract aan dat wij ook weer kunnen verbreken als het ons zo uitkomt. We gaan als burgers met elkaar een verbond aan in de lijn van het onverbrekelijke oudtestamentische verbond: we bouwen aan een samenleving als aan een huis en we trekken ons niet terug bij de minste of geringste miscommunicatie of tegenslag.
Ik zie wel wat in combinaties van deze elementen, maar ik stel voor om deze elementen niet als voorwaarden vooraf te presenteren. Je hoeft het niet van tevoren over de basis voor allen eens te worden. Dat duurt ook veel te lang.
Doe het zelf
Het aantrekkelijke van het Nieuwe Wij is voor mij nu juist dat je gaandeweg in allerlei activiteiten een nieuw wij vormt. Iedereen kan in buurt of wijk, in dorp of stad, in betaald en onbetaald werk leren een Nieuw Wij te vormen met mensen die tot nu toe buiten zijn of haar horizon bleven. Wel zijn er initiatiefnemers en bruggenbouwers, architecten en vertalers nodig, ook binnen kerken en moskeeverenigingen, new age-cursussen en solo-spirituelen, die ervoor zorgen dat de eigen grenzen overschrijdbaar blijven en die mensen meenemen naar buiten.
Ik kan voor moskeeverenigingen, new age-cursussen en solo-religieuzen niet spreken, maar voor de kerken heb ik er een beetje kijk op. Die maken een goede kans aan een Nieuw Wij bij te dragen door te doen als Jezus: weinig thuis zijn, bij nacht en ontij een pittige boom opzetten met intellectuelen en overdag gewoon met allerlei mensen uit het volk optrekken.
Mechteld Jansen is bijzonder hoogleraar missiologie aan de PThU te Utrecht en onderzoeker aan de VU te Amsterdam. Van haar hand verscheen ‘Wie zijn wij dan? Over erkenning en verbondenheid tussen mensen die alles, bijna niets, een beetje of heel veel geloven’, Meinema, 128 blz., € 14,90.
Bron: VolZin nr. 4 van 2010