Niet alleen zien mensen een overvloed aan geweld gepleegd door moslims over de gehele wereld, maar ze worden ook geconfronteerd met bronteksten van de islam (Koran en Hadith ofwel overleveringen van de profeet) die vijandig en onvriendelijk tegenover de ander zijn. Deze bronteksten worden bovendien expliciet gebruikt door islamitische extremisten om geweld te gebruiken. Neem bijvoorbeeld de Korantekst: ‘Strijdt tegen hen tot er geen verzoeking meer is en de godsdienst alleen God toebehoort. Als zij ophouden, dan geen vergelding meer, behalve tegen de onrechtplegers’.
Maar klopt het dat dit probleem in zulke religieuze teksten ligt en is de islam intrinsiek een gewelddadige religie? Voor zo’n stelling zijn geen goede gronden. Om te beginnen is het aantal islamitische religieuze teksten dat het gebruik van het geweld lijkt te aanvaarden beperkt ten opzichte van de omvang van de bronnen. Daarnaast is het aantal teksten dat juist tot vreedzaam leven uitnodigt groter. Het allerbelangrijkste is dat een meerderheid van de moslims zich steeds openlijker uitspreekt tegen legitimering van het geweld vanuit de islam.
Heeft de islam, of beter gezegd de moslims, dan geen probleem? Dat wel. Maar het probleem ligt ergens anders. Hedendaagse moslims dragen namelijk de last van invullingen van en veronderstellingen bij theologische noties in de bronteksten en van concepten die de schriftgeleerden in het (verre) verleden hebben ontwikkeld. Het zijn juist deze invullingen en veronderstellingen die vijandigheid en agressie kunnen oproepen. Deze noties hebben betrekking op de ideologische dimensie van de religie, zoals geloof en ongeloof, jihad, huis van oorlog, huis van de islam, sharia, umma (gemeenschap) enzovoort. Kern van het probleem is dat men bij deze noties uitgaat vanuit een ‘uitsluitingshouding’ of van wat socioloog Ruud Koopmans noemt de out-group hostility.
Een belangrijke notie die de out-group hostility in zich draagt is al-walā’ wa al-burā’ ofwel loyaliteit en disloyaliteit. In feite is dit een doctrine die systematisch is ontwikkeld door de schriftgeleerde Ibn Taymiyya (gestorven in 1328) en vervolgens vervolmaakt door Muhammed ibn Abd al-Wahād (gestorven in 1792) tot één van de geloofsfundamenten van het wahabisme. Deze doctrine is populair onder radicale groeperingen, maar heeft, mede vanwege de promotie door de wahabieten, ook weerklank onder gewone moslims.
De doctrine van al-walā’ wa al-burā’ deelt mensen in twee gescheiden categorieën: gelovigen versus niet-gelovigen, wij versus zij. De eersten moeten bemind worden (loyaliteit), de anderen moeten gezien worden als bedreiging en moeten dus vermeden, gehaat en bestreden worden (disloyaliteit). Dit geldt zowel voor individuen en groepen als voor staten. Wie bewust of onbewust vanuit deze theorie denkt en handelt, zal eerder geneigd zijn om geweld tegen andersgelovigen, andersdenkenden, religieuze minderheden enzovoort goed te keuren of ermee te sympathiseren.
Wij kunnen dus niet stellen dat islamitische religieuze teksten oproepen tot geweld. Dit hangt namelijk af van de richting die moslims die teksten sturen, van de keuzes die ze maken ten opzichte van vreedzame teksten en van hun sensibiliteit voor de dynamiek van oudere theologische noties (sommige betekenissen zijn gedateerd of achterhaald). Er is heden ten dage een groot aantal moslimtheologen, islamologen, activisten en andere intellectuelen die hier werk van maken. Lieden als Arkoun, Yasien en Khalis Jalabi en Ahmed Asid maakten van de bestudering van gangbare noties (al-mafâhîm) een hedendaagse hermeneutische opgave. Dit hermeneutische project is een vorm van constructieve religiekritiek die zich niet zozeer richt op de exegese van religieuze teksten, maar op concepties en veronderstellingen die moslims hebben, zoals de doctrine van al-walā’ wa al-burā’. Het is de bedoeling met deze doordenking en deconstructie van bestaande concepten het geloof nieuwe perspectieven aan te reiken en het geloofshandelen verder te ontwikkelen. Constructieve religiekritiek heeft niet als doel religie af te serveren als zijnde niet relevant.
Maar is deze hermeneutische opgave slechts een verantwoordelijkheid van bovengenoemde intellectuelen? Niet alleen. Er rust ook een verantwoordelijkheid op imams en geestelijken om stil te staan bij elke theologische notie die over de ander gaat. Elke negatieve uitspraak over de ander, de ‘ongelovige’, de andersgelovigen, de jood, de christen, de atheïst, de secularist, de vrouw, de homoseksueel, enzovoort leidt potentieel tot geweld. En deze attitude zouden ook geestelijken van andere religies en seculiere levensvisies beter kunnen aannemen. Want zoals Cavanaugh in zijn boek The Myth of Religious Violence onderbouwt, vinden we zowel in religies als in seculiere levensbeschouwingen gewelddadige trekjes.
Deze tekst verscheen eerder op Socialevraagstukken.nl.
“Wie het woord boeddhisme hoort denkt onmiddellijk aan geweldloosheid” begint Ajouaou opvallend.
Nu ben ik toevallig boeddhist en weet ik – minder toevallig – dat dit in z’n algemeenheid niet correct is.
Feitelijk niet als men in zin analysekader nagaat of geen enkele van de boeddhistische stromingen teksten kent die geweld niet categorisch afwijzen.
Maar ook verder niet. Het is onjuist een concept als een DING te beschouwen en dat ding menselijke kenmerken toe te schrijven
‘Reïficatie’ wordt dit genoemd; en ook een religiewetenschapper zou hier niet gelukkig mee moeten zijn: ALLEEN MENSEN kunnen geweldloos of gewelddadig zijn, dingen of concepten niet.
Ik ben dus niet gelukkig met zijn vraag of “de islam intrinsiek een gewelddadige religie [is]? Een religie is wezenlijk iets anders dan mensen die een religie aanhangen, ook de islam niet.
Over de rest van z’n betoog, met de vraagstelling of “… islamitische religieuze teksten oproepen tot geweld” ? heb ik geen uitgesproken mening; sommige wel en de meeste niet, is geloof ik de conclusie.
Of die verhouding anders is dan die bij christendom of boeddhisme is hier niet nagegaan en lijkt me ook moeilijk te berekenen,