Eerst een misschien verrassende mededeling: het rapport Geloven binnen en buiten verband gaat niet over ‘neo-fundamentalisme’ (Trouw). Het gaat evenmin over ‘fanatieke christenen’ (NRC Handelsblad). Dat ik het begrip neofundamentalisme ‘gemunt’ zou hebben is natuurlijk al helemaal onzin. Het begrip is al minstens honderd jaar oud. In de tekst van mijn boek wordt de term gebruikt onder verwijzing naar een discussie die daarover in de literatuur te vinden is (met daarbij o.a. een Engelse socioloog die hem gebruikt). Maar voor alle duidelijkheid: ik voeg er daar aan toe dat ik de term ‘gechargeerd’ vind. Het is vervelend (maar wel leerzaam) dat nogal wat aandacht (zij het lang niet alle, gelukkig!) zich vervolgens op de kwalificatie ‘neo-fundamentalisme’ dreigt te concentreren. Ik vind dat je met kwalificaties als ‘neo-fundamentalisme’ en ‘fanatiek’ uiterst voorzichtig moet zijn, al helemaal in het hedendaagse Nederland. Ze zetten mensen op het verkeerde been. Dat een deel van de jeugd weer vaker naar de kerk gaat of christelijke geloofswaarheden onderschrijft, heeft natuurlijk helemaal niets te maken met bijvoorbeeld moslimradicalen – en dat is toch de suggestie die zo wordt gewekt. Het zijn vlaggen die op een ander schip thuis horen. Het gaat noch in mijn interpretatie van de ontwikkelingen in de afgelopen decennia, noch in de tekst van mijn boek om ook maar iets dat neer zou komen op zaken als radicalisering of een militant zich afkeren van Westerse waarden.

Waar gaat het rapport dan wel over? Centraal staan een aantal grootschalige veranderingen van de afgelopen decennia in het Nederlandse religieuze landschap en wat die betekenen voor de staat van de godsdienst in ons land. Daarbinnen worden onder andere, als een opvallende ontwikkeling, aanwijzingen besproken die lijken te duiden de sterkere kerkbinding en binding met de christelijke traditie onder de kerkjeugd.

Natuurlijk vallen er altijd kanttekeningen bij een onderzoek te plaatsen, ook als dit gebaseerd is op uiteenlopende binnenlandse en buitenlandse gegevensbronnen. En het is inherent aan wetenschap om die kanttekeningen serieus te nemen en ook om te bekijken of daar rekening mee gehouden kan worden in toekomstig onderzoek. Zo was het mooi geweest als ik had kunnen beschikken over databronnen waarin veranderingen in het opinieklimaat gecombineerd hadden kunnen worden met de ontwikkelingen die zich bij een generaliseerbare groep gedurende een flink deel van zijn leven hebben voorgedaan, een combinatie van herhaalde steekproeftrekkingen en panelonderzoek dus. Maar helaas, dat soort onderzoek wordt vrijwel niet gedaan, al was het alleen maar omdat het kostbaar is. Ook is het natuurlijk aanbevelenswaardig kwantitatieve analyses te combineren met kwalitatieve, waarin de deelnemers aan het onderzoek zelf aan het woord komen. Op het SCP doen we dat regelmatig door focusgroepen en interviews te organiseren rondom onze enquêtes. Daarbij is het goed ons te realiseren dat kwalitatieve gegevens (waarmee meestal gedoeld wordt op interview uitkomsten) een belangrijke bron van informatie vormen, maar wel een die ook zo zijn beperkingen heeft. Zo zijn gegevens die bij een klein aantal mensen zijn verzameld niet geschikt om op betrouwbare wijze de omvang van lange termijntrends onder de bevolking in kaart te brengen, om hele bevolkingsgroepen met elkaar te vergelijken, of te beoordelen of de situatie tussen landen verschilt (bijvoorbeeld Nederlanders vergeleken met Duitsers).

Wat de enquêtevragen betreft die zijn gebruikt, kan ik het voor een groot deel eens zijn met de kritiek. Wie zich uitsluitend baseert op de enquêtevragen die ooit, vijftig/zestig jaar geleden, opportuun waren, brengt voornamelijk in beeld wat aan het verdwijnen is, niet wat zich aandient of daar voor in de plaats komt. Dat is dan ook de reden dat we op het SCP regelmatig nieuwe vragen toevoegen. Het is tevens de reden waarom bijvoorbeeld in het onderzoek God in Nederland (dat al sinds 1966 plaats vindt) in de meest recente editie een enorme batterij nieuwe vragen is opgenomen die beter lijken aan te sluiten bij de hedendaagse belevingswereld (over bidden, over spiritualiteit, over transcendentie ervaringen, etcetera). Punt is wel dat die vragen (nog) niet op de langere termijn gesteld zijn en daarom beperkte, want recente, informatie verschaffen. Als we willen zien wat zich sinds de jaren zestig heeft voorgedaan, zijn we aangewezen op het onderdeel van de vragenlijst dat wel sindsdien steeds herhaald is. Ik ben het trouwens oneens met commentaren die suggereren dat dit overbodige informatie oplevert, waaraan we verder schouderophalend voorbij kunnen gaan. Oud en nieuw: je moet het beide in kaart brengen. Dit allemaal daar gelaten en toegegeven, ben ik nog steeds benieuwd naar waarom de hedendaagse kerkjeugd bij de voorgelegde uitspraken veel sterker kiest voor de leerstellige kant dan oudere kerkleden, laat staan de jeugd buiten de kerken, en waarom zij dit in duidelijk toenemende mate is gaan doen. Helaas, geen van de commentatoren levert hiervoor ook maar het begin van een verklaring.

Dat ik het belang van de belevingscomponent, het persoonlijk geraakt worden, niet in zou zien, is een misverstand. Dat kan alleen iemand beweren die nooit iets van mij gelezen heeft (dit laatste rapport eindigt er nota bene zelfs mee!). Al sinds jaar en dag noem ik de ervaringsdimensie (naast de even onblusbare behoefte aan rituelen) als een aspect van religie waarvan de betekenis sterk is gegroeid en naar mijn verwachting in de nabije toekomst alleen nog maar verder zal toenemen.

Nu ik toch bezig ben, ten slotte nog even dit. De toon van het debat in Trouw is soms een beetje die van een familiefeestje: men kent elkaar, ontmoet elkaar in knusse eenstemmigheid en deelt dezelfde prioriteiten, dat schept een band. Met soms misschien te weinig oog voor de buitenwereld, waar vaak vanuit andere premissen wordt geredeneerd en geheel andere vanzelfsprekendheden in omloop zijn. De discussies die door theologen en kerkmensen in Trouw gevoerd worden, volg ik altijd met veel interesse. Boeiend vaak, dikwijls inspirerend en behartenswaardig. Ik vind wel dat het soms een beetje preken voor eigen parochie is. Het zou goed zijn als het geluid ook wat meer buiten de redactielokalen en hoofdkwartieren van christelijk Nederland te beluisteren zou zijn, als ook daar de discussie aangegaan zou worden. Om bij de krantenwereld te blijven: in de kolommen van het NRC Handelsblad, de Volkskrant of de Telegraaf bijvoorbeeld. Het kan niet de bedoeling van de theologie zijn om slechts rond te dansen in een soort spiegeltent, waarin men alleen omringd is door zijn eigen reflecties en axioma’s.

Joep de Hart

Hoogleraar Kerk & Wereld aan de Protestantse Theologische Universiteit

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.