Beste Hendro,
Hartelijk dank voor je genuanceerde en erg goed geschreven weerwoord. Ik moet zeggen, ik heb zelden zo’n heldere uiteenzetting gelezen van de klassieke definitie van theologie als geloof dat over zichzelf reflecteert, oftewel het beroemde fides quaerens intellectum. Ook geef je heel mooi het klassieke onderscheid weer tussen godsdienstwetenschappen en theologie. Terwijl de theologie het geloof ‘van binnenuit’ probeert te begrijpen en op systeem te brengen, kijken godsdienstwetenschappers ‘van buitenaf’ of ‘van een afstandje’ naar de gelovige praktijken en overtuigingen. Je beschrijft het klassieke beeld dat men van de theoloog heeft als iemand die zich actief identificeert met het christelijk geloof, en daaraan eigen wijze probeert een constructieve bijdrage te leveren.
Aan de universiteit?
Toch ben ik echt tot de conclusie gekomen dat deze wijze van ‘theologiseren’ in onze huidige samenleving niet meer kan. Ja, het kan nog wel, maar niet meer aan een universiteit. Want zoals je ook in je beschrijving al aangeeft: in dat geval probeer je als theoloog ‘de kern van het [in jouw geval] christelijk geloof (in haar katholieke gedaante) dieper te doorgronden en uit te leggen’ en vervolgens probeer je dat geloof ‘uit te zuiveren’. Maar wat doe je hier anders dan vanuit en vóór het geloof te denken. Je denkt als gelovige over het geloof. Dat is uitstekend, en dat moet uiteraard ook, maar waarom zou zo’n activiteit aan een universiteit moeten gebeuren? Waarom zou zo’n activiteit met gemeenschapsgeld betaald worden?
Hier valt veel meer over te zeggen, maar daar heb ik de tijd niet voor. Ik vermoed dat je wel begrijpt wat ik bedoel. Let wel: ik zeg daarmee niet dat theologie niet aan een universiteit plaats zou moeten hebben. Integendeel, ik ben van mening dat theologie wel degelijk aan een universiteit een plaats heeft, maar dan niet opgevat als gelovig denken over het geloof. Het draait volgens mij niet om geloof, maar om iets anders.
Wat is geloof nog?
Maar er komt nog een tweede reden bij. Voor jou is gelovig-zijn het criterium voor een theoloog. Een theoloog die niet – of niet meer – gelovig is, is geen theoloog. Dat is de traditionele opvatting. Die opvatting was nog vrij gemakkelijk toen nog eenduidig was wat een ‘gelovige’ was, concreet: welke opvattingen een gelovige had.
Ooit, het lijkt al lang geleden, was er ook in Nederland onder wat we nu ‘traditionele gelovigen’ noemen een consensus over wat je min of meer geloofde om gelovig genoemd te mogen worden. Hoe is dat vandaag de dag? Het is immers niet meer eenduidig wat ‘geloof’ zou moeten inhouden. Is dan alleen het geloof dat God bestaat voldoende?
In de Verenigde Staten hebben onderzoeken laten zien dat een groot deel van de kerkbevolking bestaat uit atheïsten, zij die niet meer in God geloven en Gods bestaan ontkennen, maar die nog wel heel actief zijn in een parochie of kerkgemeenschap, bijvoorbeeld omdat ze het intermenselijke contact waarderen dat ze in die gemeenschap ervaren (zie bijv. Mercadante 2014; Zuckerman 2014). Zijn dat dan ongelovigen? Uiteraard weten fanatieke, tegen het fundamentalisme schurende gelovigen precies hoe het zit en wat je moet geloven om ‘gelovig’ te mogen heten, maar over het algemeen is het simpelweg niet meer duidelijk waar de grens ligt tussen geloof en ongeloof. Als geloof dus het criterium wordt voor een theoloog, hoe vul je dat dan concreet in? Welke criteria leg je dan aan? En hoe ga je ‘handhaven’?
Theologie als louter gelovig denken over geloof kan dus niet meer. Het heeft in het huidige academische klimaat geen plaats meer aan een universiteit. Bovendien is niet langer duidelijk wat je nog onder ‘geloof’ moet verstaan. Maar is theologie dan in mijn optiek louter nog een vorm van godsdienstwetenschap? Nee, want je hebt gelijk: godsdienstwetenschappen kijken van een afstandje naar de christelijke traditie en het persoonlijk beleefde geloof. Ook voor mijn gevoel heeft theologie een extra dimensie die een verschil maakt ten opzichte van godsdienstwetenschappen. Maar hoe dat te benoemen? Ik doe een poging.
Traditie
Als ik het heb over ‘christelijk geloof’ dan bedoel ik daar zelf meestal mee een manier van naar de wereld kijken – die dus heel pluraal kan zijn – en die zich inhoudelijk richt op en affiniteit heeft met wat er in de traditie over datzelfde geloof gedacht en gezegd is. Een manier van kijken naar en omgaan met de werkelijkheid die zijn insteek dus neemt in verwoordingen uit de traditie. En met ‘de traditie’ bedoel ik dan de enorme stroom van denken en geloven in het spoor van de eerste apostelen en doorheen de geschiedenis. Voor mij omvat ‘de traditie’ dus in ieder geval zowel het katholicisme en het protestantisme.
Kritiek op de traditie en op denkwijzen daarin mag, maar ik denk dat we het er vervolgens wel over eens zullen zijn dat iemand die probeert die traditie om zeep te helpen geen theoloog genoemd kan worden. Maar denk eens aan het eerder genoemde voorbeeld van iemand die niet in God gelooft, maar wel actief in de kerk is. Zo iemand zet zich dus in dienst van de geloofsgemeenschap, ook al deelt diegene niet de religieuze overtuigingen van die gemeenschap.
Ik denk dat je kunt zeggen dat een theoloog minimaal iemand is die een affiniteit heeft met die christelijke traditie, iemand die – ik gebruik jouw mooie formulering – de traditie ‘doorgrondt, uitdiept, uitzuivert en uitdaagt’, ofschoon zo iemand helemaal niet in God hoeft te geloven.
Afstandelijkheid en affiniteit
Zo iemand kijkt dus enerzijds kritisch en afstandelijk naar het gelovig spreken en denken over God binnen die traditie, en hoe zich dat verhoudt tot wijzen van denken daarbuiten, dus in de bredere samenleving. Dit is dus het buitenperspectief. Tegelijkertijd probeert zo iemand ook dat spreken en denken zelf te doorgronden, uit te diepen, uit te zuiveren, en uit te dagen (dus ook te bekritiseren en alternatieven voor te stellen). Een dergelijke reflectie kan gepleegd worden door een gelovige, maar ik zie niet in waarom een ongelovige dat niet net zo goed zou kunnen doen. Affiniteit impliceert geen identificatie!
Ik zie geen probleem om iemand die zo werkzaam is een theoloog te noemen, tenzij je blijft vasthouden aan het criterium van ‘het geloof’, ook al is dat – denk ik – een heilloze weg. Het gaat denk ik niet om ‘het geloof’ of zelfs maar om geloof in God, maar in de eerste plaats om affiniteit met de brede, historisch gegroeide stroom van de christelijke traditie. Je kunt van iemand als de ‘atheïstische dominee’ Klaas Hendrikse vinden wat je wilt. Zelf zei hij niet in God te geloven. Toch zag hij zichzelf wel staan binnen de brede stroom van de christelijke traditie (zij het wellicht aan de rand ervan). En zijn uitspraken en boeken waren expliciet bedoeld om die traditie uit te zuiveren en uit te dagen, en niet om die traditie om zeep te helpen. Iets dergelijks geldt ook voor een theoloog als Harry Kuitert.
Toch een godsdienstwetenschap?
En het verschil met godsdienstwetenschappen dan? Een godsdienstwetenschapper bestudeert religie meestal als een (algemeen menselijk) fenomeen. Soms bekijken godsdienstwetenschappers specifieke religieuze praktijken en overtuigingen. Maar een godsdienstwetenschapper hoeft geen enkele affiniteit te hebben met de traditie waarbinnen die praktijken en overtuigingen gegroeid zijn. Voor een godsdienstwetenschapper is het dan ook volstrekt irrelevant dat haar of zijn bevindingen iets aan die traditie zelf doen.
En daar zit nu precies het verschil met de theoloog. Bij de theoloog is dat laatste nu juist cruciaal. Het draait bij christelijke theologie ten diepste om de christelijke traditie, en om het spreken en denken over God in die traditie, in verleden, heden en toekomst. De christelijke theoloog is voortdurend in gesprek met die traditie van dat spreken en denken, om het te doorgronden, uit te diepen, uit te zuiveren en uit te dagen. Die traditie is pluralistisch, het spreken en denken over God is veelkleurig en laat zich moeilijk in hokjes stoppen. De traditie is een veelheid van stemmen. Een theoloog probeert, ieder op haar of zijn eigen wijze, om al die verschillende spreekwijzen binnen de traditie te verbinden.
Oké Hendro, genoeg weer! Deze brief is al veel te lang geworden. De briefwisseling vliegt voorbij, er zou zoveel meer te zeggen zijn, maar ik laat het hierbij. Opnieuw kijk ik uit naar je reactie!
Met vriendelijke groet,
Taede A. Smedes
Literatuur:
– Linda A. Mercadante, Belief Without Borders: Inside the Minds of the Spiritual but not Religious. New York: Oxford University Press 2014.
– Phil Zuckerman, Living the Secular Life: New Ansers to Old Questions. New York: Penguin Press 2014.
Boeiend, stop er nu nog niet mee mannen. Het wordt nu echt interessant.
Meneer Smedes, wat verstaat u onder affiniteit?
Ik denk dat Klaas Hendrikse en Harry Kuitert niet aan de rand staan van de Christelijke traditie maar in het hart.
Tussen ‘de rand en het hart’ , in deze, bevindt zich heel wat ‘aanslibsel.’
Verder leuk/interessant om te lezen.
Nam het lezen van de tweede brief in deze serie vroeg ik mij ook af of de door Munsterman beschreven theologische als een soort van persoonlijke zoektocht wel aan de universiteit thuishoort. Ik ben een groot voorstander van persoonlijke zoektochten maar ik ben het met Smedes eens dat dat niet aan een universiteit hoort die met publieke gelden gefinancierd wordt.
Dit is een zeer boeiende discussie. De discussie lijkt wel te verschuiven van de vraag of de theoloog gelovig moet zijn om theologie te kunnen bedrijven naar de legitimatie van theologie binnen het kader van met gemeenschapsgeld bekostigd wetenschappelijk werk en of zulk gelovig betrokken zijn nog wel kan binnen dat kader. Ik denk dat theologie toch wel het beste een quarens intellectum kan zijn. Hoewel ik het best vind als er een atheïstische theoloog ten tonele verschijnt. Ik denk ook dat theologie als wetenschappelijke arbeid zich altijd moet legitimeren tegenover de maatschappij en academische wereld. Dit betekent dat theologie alleen mee kan spelen als ze een bijdrage levert aan de formulering van antwoorden op de vragen gesteld door de wereld. Als die wereld de Kerk is, zijn we gauw klaar. Maar die tijd is voorbij. Wat we vandaag meer dan ooit nodig hebben, zijn mensen die met hun expertise bij kunnen dragen aan de vragen over zingeving, samenleven in de context van radicale pluraliteit, sociale gerechtigheid, en andere ethische kwesties. Het is juist hier dat een gelovige theoloog een bijdrage kan leveren aan de maatschappij. Juist de commitment aan een interpretatief raamwerk t.a.v. de wereld en aan een stelsel van waarden, kan, met de juiste pluralistische houding, een beschaving op drift en een wereld onder dreiging van allerlei problemen houvast bieden en richting duiden. Alleen in zo’n publieke functie kan de gelovige theoloog legitimatie vinden. Deze pragmatische insteek kan een heel gezond effect op systematische arbeid hebben: denk altijd God en de wereld samen; God is van de wereld en de wereld is van God. Ikzelf werk dit uit binnen het concept van een dialectisch christocentrisme, ontleend aan Bonhoeffer, waarin Christus centrum van Kerk en geloof is, maar tevens het centrum van de wereld. Ik geloof dat hiermee aan de zorg van zowel Taede als Hendro tegemoet wordt gekomen.
Ik heb overigens, voor wie het interessant vindt, een blogje geschreven om een aantal details uit mijn brief wat verder te verdiepen: https://tasmedes.wordpress.com/2015/06/18/naar-een-nieuwe-opvatting-van-theologie-een-verdiepend-commentaar/