Beste Taede,
Hartelijk dank voor je heldere en gedegen antwoord. En dank dat we het zo broederlijk met elkaar oneens kunnen zijn – slechts het gezamenlijk wroeten en schuren helpt ons verder. (Of om het met de recente woorden van paus Franciscus te zeggen: “De enige plek waar nooit ruzie of discussie is, is het kerkhof”.).
Ik heb in je brief drie argumenten gevonden waarom je vindt dat “theologie als louter gelovig denken over geloof niet meer kan”:
(1) gelovig denken over geloof hoort niet aan een universiteit thuis,
(2) de scheidslijn tussen ‘geloof’ en ‘ongeloof’ is verwaterd en dus niet meer hanteerbaar om de scheidslijn tussen theologie en godsdienstwetenschappen te trekken, en
(3) niet ‘geloof’ moet het verschil tussen de theoloog (v/m) en de godsdienstwetenschapper (v/m) maken, maar het (bewust willen) staan in een traditie.
Ik ga ze punt voor punt na, aangevend waarom ik vind dat je de plank mis slaat. Daarna hoop ik mijn eigen standpunt nog wat te verduidelijken.
Universiteit
Het is wel wrang dat juist de theologie als geëngageerde wetenschap, waaraan de universiteit in de middeleeuwen haar ontstaan en bestaan te danken had, nu plotseling geëxcommuniceerd dreigt te raken. Maar dit is natuurlijk geen argument – net zo min als jouw wel erg zuinig-calvinistische ‘economische argument’ (“Waarom zou zo’n activiteit met gemeenschapsgeld betaald worden?”) ook geen echt argument is.
Waar gaat het dan wel over? Het gaat over de vraag of theologie als fides quaerens intellectum (geloof dat inzicht zoekt, zoals Anselmus dat uitdrukte) wel of geen wetenschap genoemd mag worden. Geen wetenschap, dan ook geen universiteit. Daarover zijn we het eens.
Zoals ik in mijn eerste brief poogde aan te geven is de theologie een wetenschap met een eigenaardigheid. Zo hebben wel meer wetenschappen eigenaardigheden – wijsbegeerte bijvoorbeeld, of psychologie. Er is dus altijd wel een definitie te bedenken waarom theologie of filosofie niet tot de wetenschappen kunnen behoren. Maar zij die deze definities bedenken hebben vaak simpelweg een verborgen (militant atheïstische) agenda.
Goede theologie bedient zich van wetenschappelijke methodes, is daarop aansprakelijk, wil transparant zijn en openbaar, wil op de resultaten van haar onderzoek afgerekend worden, en draagt bij aan het voortschrijdende wetenschappelijke inzicht.
Maar theologen – in mijn visie – doen dat bewust vanuit het binnenperspectief (waarover later meer). Wanneer dus theologie geen wetenschap meer mag heten, dan wordt zij niet op wetenschappelijke methoden afgerekend, maar op haar zelfgekozen perspectief. Sterker: een perspectief dat niet alleen gekozen is, maar sinds het ontstaan van de theologie als wetenschap aan de universiteit, wezenlijk bij haar identiteit hoort.
In die zin is theologie ook onderwerp van onderzoek door godsdienstwetenschappers. Ook dat maakt haar positie bijzonder: het theologisch denken is onderwerp van zowel theologisch als godsdienstwetenschappelijk onderzoek. Beiden hebben elkaar nodig, bevragen en bevruchten elkaar.
Maar graag leg ik ook nog een pragmatisch argument op tafel. Als ‘geëngageerde theologie’ uit de universiteit verdwijnt, dan dreigt men theologie en haar beoefenaars in ‘reservaten’ op te sluiten. Zoals je weet woon en werk ik in Frankrijk, het enige land in Europa waar theologie geen plaats heeft aan de universiteit (behalve in Straatsburg en Metz, steden die Duits waren toen in Frankrijk de laïcité, de strikte scheiding tussen kerk en staat, in 1905 werd ingevoerd). Dat heeft niet alleen tot gevolg dat veel van de theologie zich in een isolement bevindt en te weinig bevraagd en uitgedaagd wordt. Het betekent ook dat de theologie, die tevens ambtsopleiding is voor predikanten en priesters, niet op haar wetenschappelijke kwaliteit bevraagd wordt. Gelukkig doet de Heilige Stoel dat op bijzonder nauwkeurige en hoogwaardige wijze voor de katholieke privé-instituten, maar ik vind het goed dat de staat ook daar de wetenschappelijkheid wil waarborgen.
Zo zit Frankrijk op dit moment met de handen in het haar als het gaat om de opleiding van imams. Wanneer theologie, om het simpele feit dat zij zich binnen een bepaalde traditie bevindt, uit de academia wordt geweerd, dreigt ook de ambtsopleiding aan het blikveld van de gemeenschap onttrokken te worden. En dat is in onze samenleving een groot gevaar.
(On)geloof
Ik hoop dat het duidelijk is dat mijn pleidooi voor het gebruiken van de term ’theologie’ op geen enkele wijze een (impliciete) ‘veroordeling’ inhoudt van niet-gelovige denkers over godsdienst en geloof. Alle geluiden zijn welkom, en alle geluiden zijn nodig.
Maar ik pleit ervoor de term te blijven gebruiken voor hen die zich bewust binnen de gemeenschap van de kerk plaatsen. Geloven is in die zin niet slechts als ‘subjectieve innerlijke overtuiging’ te verstaan, maar tevens als een engagement ten aanzien van een bestaande geloofsgemeenschap en traditie. Daarom sprak ik over ‘dubbele loyaliteit’. Geloof heeft niet slechts met mijn innerlijke leven van doen, maar ook met de communio met hen met wie ik dit geloof deel.
Wanneer echter een theoloog wezenlijke elementen van het (in mijn geval christelijke geloof, in haar katholieke gedaante) niet meer onderschrijft, dan moet de logische consequentie zijn dat zij of hij zijn werkzaamheden elders voortzet. De vraag is dan natuurlijk wat ‘wezenlijke elementen’ zijn. In de katholieke traditie wordt gesproken over de ‘hiërarchie van waarheden’. Daarmee wordt uitgedrukt dat van alle katholieke overtuigingen die het christelijk geloof vormen niet alles op ‘gelijke hoogte’ staat, niet alles van hetzelfde belang is. Tussen een theoloog en de geloofsgemeenschap (de Kerk) moet dan ook een open dialoog bestaan. Je vraagt naar het criterium? De geloofsgemeenschap – en vanuit katholiek oogpunt dus het leergezag dat de gemeenschap dient. Niet meer en niet minder.
De consequentie van deze opvatting van ‘geloof’ is ook dat ik als theoloog niet slechts door de wetenschap uitgedaagd wordt om mijn geloof telkens te overdenken, maar ook door de gemeenschap en de traditie waarin ik sta. Die spanningsboog is een bijzondere, maar spannende! Juist die dubbele bevraging stelt de theoloog in staat – sterker: dwingt hem of haar ertoe om dieper te graven, verder te gaan, risico’s te nemen. De geloofsgemeenschap (de kerk) is voor mij een ijkpunt zonder welke ik geen theoloog zou kunnen zijn. Niet dat dat altijd gemakkelijk is. Maar het is een bewuste keuze die mij tot nieuwe creativiteit dwingt die ik als godsdienstwetenschapper niet had kunnen hebben.
Traditie
Ik ben blij te vernemen dat je ’theologie’ niet tot ‘godsdienstwetenschappen’ versmalt. Ook ben ik het van harte met je eens dat binnen de theologie een pluraliteit van meningen en opvattingen plaats moet kunnen vinden. Verder vind ik met jou dat de traditie niet slechts tot de katholieke of protestantse traditie versmald moet worden, maar dat een oecumenische benadering een voorwaarde is voor gezonde theologie.
Sterker: het nadenken over andere godsdiensten en de uitdagingen van het moderne atheïsme moeten deel uitmaken van de christelijke theologie. Net als – zoals jij doet – het nadenken over de uitdagingen van de nieuwe technologische mogelijkheden en de natuurwetenschappelijke vooruitgang.
Traditie is nooit statisch. Traditie is nooit ingevroren. “To live is to change, and to be perfect is to have changed often”, zei de 19e eeuwse theoloog en latere kardinaal John Henry Newman.
Maar de vraag voor de theoloog is niet slechts of hij in die traditie staat. Sterker, de vraag is niet slechts of hij in die traditie wil staan. De vraag is of hij die traditie zo waardevol vindt dat hij hem ook wil aannemen en doorgeven. Als dat het geval is, en zijn of haar geloofsgemeenschap herkent zich in zijn of haar theologiseren (ook al is niet iedereen het met zijn positie eens!), dan is hij of zij wat mij betreft een theoloog.
Zo niet? Geen man overboord! Ik leer vaak meer van niet-theologen dan van directe collega’s.
Weltanschauung
Al dat gezegd zijnd, kom ik graag nog even terug op de vraag wat dan het bijzondere karakter van de theologie inhoudt. Ik zeg graag de grote Duitse theoloog en filosoof Romano Guardini na die deze eigenheid aangaf, zichzelf uitdrukkelijk in de traditie van Anselmus plaatsend, met de term Weltanschauung.
Theologie verschilt daarin van alle andere wetenschappen (wellicht met uitzondering van de filosofie) dat het niet slechts een deel van de realiteit onderzoekt en overdenkt, maar het geheel van de werkelijkheid in ogenschouw wil nemen. In die zin is het al enige wetenschap ook tegelijkertijd een Weltanschauung.
De theologie doet dat in alle voorlopigheid. Alle theologie is beperkt, gefragmenteerd en in afwachting van “meer licht” ten aanzien van het mysterie dat het menselijk leven, zijn oorsprong en zijn doel, is. In creatieve en actieve afwachting van het moment dat wij “(volledig) zullen kennen zoals wij gekend zijn” (1 Kor. 13, 12).
Met vriendelijke groet,
Hendro Munsterman
Erg interessante serie. Eigenlijk ben ik het met beide mannen eens, maar dat kan niet. Gevoelsmatig zit ik dichter bij Smedes, qua redenering meer bij Munsterman.
Als een theoloog de christelijke traditie zou moeten zuiveren zou hij volgens mij eerst afstand moeten nemen van de vervolging en het uitmoorden van de gnostici. Hij zou dan Valentinus in ere moeten herstellen. Valentinus die bijna bisschop van Rome is geworden maar door Pius is uitgeschakeld en tot ketter is verklaard.
De christelijke traditie is vanaf dat moment m.i. de fout ingegaan en heeft de essentie van het christendom verstopt. Nu de geschriften van Nag Hammadi zijn gevonden kunnen we de oorspronkelijke zuiverheid weer proberen te reconstrueren en het geloof in god herstellen. Geloof gedragen door ervaring waarvan de gnostici getuigden. Daarbij dient dan bijvoorbeeld aan het evangelie der waarheid en Thomas gelijke of meer gezag aan worden toegekend dan die van Marcus, Mattheus en Lucas vind ik. Dat is voor de meesten een geschiedenisboek geworden. Ik zou dus pleiten voor een wetenschappelijke benadering van de theologen die gedragen wordt door een ervaring van de gnosis. Dus het denken in dienst van het voelen van het hart. Dat herken ik bijvoorbeeld bij de theologen Gilles Quispel en Tjeu v.d. Berk. Wat godsdienstwetenschap betreft voel ik me thuis bij de cultuurhistoricus Jacob Slavenburg.
Al 22 jaar bepleit ik vanuit de Stichting Teilhard de Chardin de convergentie van wetenschap en religie. Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) was een jezuïet, die hoewel theologisch uitermate goed geschoold, zich in zijn werk nadrukkelijk geen theoloog wilde noemen. Wèl geeft hij in werken als ‘Le milieu divin’ (Het goddelijk milieu) en ‘La messe sur le monde’ (De mis op de wereld) en elders uiting aan mystieke ervaringen. Nee, hij ziet zijn evolutionair boek Le Phénomène humain (Het verschijnsel mens) uitsluitend als een natuurkundig werk. De reactie van Taede Smedes op het boek van Niek Broers heb ik van mijn reactie voorzien. Op de brieven van Hedro Munsterman en hem zou ik willen zeggen, dat het mij verheugt, dat zij met hun werk de diverse disciplines van het belang van de gelovige verdieping willen overtuigen, en het zou mij dan ook veel waard zijn als zij als jongeren vanuit hun overtuiging en achtergrond op een of andere manier het werk van mijn Stichting kunnen versterken en dit wellicht in de toekomst kunnen voortzetten. Ik zie op mijn leeftijd(bijna 78) uit naar opvolgers.
Henk Hogeboom van Buggenum, voorzitter Stichting Teilhard de Chardin, http://www.teilharddechardin.nl