De historische boeddha Gautama heeft 2500 jaar geleden een uniek inzicht verworven in hoe de werkelijkheid van onze ervaring functioneert. Dat gaf hij door in zijn publieke onderricht. Daarin gaat hij telkens in op situaties die hij tegenkomt of geeft hij antwoord op vragen die hem gesteld zijn. Hij laat zien wat de oorzaken van het hem voorgelegde probleem zijn en hoe de situatie verbeterd kan worden door anders te denken, spreken en handelen. Dit onderricht gaat dus telkens over oorzaken, die tot gevolgen hebben geleid, en hoe die gevolgen door ander handelen veranderd kunnen worden.

In de eeuwen na boeddha Gautama is dit onderricht systematisch onderzocht, met name aan de Nalanda kloosteruniversiteit in India, de bakermat van de Aziatische cultuur en wetenschap. Deze universiteit heeft grote geleerden voortgebracht. Eén daarvan is Nagarjuna (2de eeuw), de vormgever van het mahayana (= groot voertuig) boeddhisme. Hij formuleerde het inzicht dat er tegelijkertijd twee waarheden of werkelijkheden bestaan: één absolute waarheid of werkelijkheid, die niet in relatieve concepten is uit te drukken, maar wel ervaren kan worden; en de andere soort: de relatieve werkelijkheden. Deze laatste zijn werkelijkheden zoals gewone mensen deze ervaren, maar zijn eigenlijk vervormde afspiegelingen van de ene absolute werkelijkheid.

Een tweede grote geleerde is de koningszoon Shantideva (8ste eeuw), de schrijver van een van de belangrijkste werken van het mahayana boeddhisme: de Bodhicharyavatara (het pad van de bodhisattva). Hierin beschrijft Shantideva in tien hoofdstukken hoe op handelen, dat gericht is op eigenbelang, leidt tot schadelijke gevolgen – zowel voor hen op wie dit handelen is gericht, maar ook voor de handelaar zelf. De andere kant van deze medaille is dat handelen dat op het belang van anderen gericht is, alleen maar positieve gevolgen heeft. Niet alleen voor degenen die daarvan profiteren, maar – als gevolg van de onderlinge afhankelijkheid van alles dat in de relatieve werkelijkheden lijkt te bestaan – ook voor de handelaar zelf.

In de 11de eeuw werkt Dharmakirti deze inzichten uit in een systeem van training van de geest in het functioneren vanuit compassie. Dit onderricht werd door een leerling van Dharmakirti, Atisha, naar Tibet gebracht en daar verder uitgewerkt. Het vormt in Tibet een belangrijk deel van de opvoeding van leken en de training in de kloosters.

In India verdween het boeddhisme aan het einde van de 12de eeuw. Maar tussen de komst van het Indiase boeddhisme naar Tibet en het verdwijnen van het boeddhisme uit India, vond een volledige overdracht van boeddhistische kennis en inzichten naar Tibet plaats. Tot de Chinese inval in 1949 en de onderdrukking die daarop volgde, heeft het boeddhisme in Tibet gebloeid. Als gevolg van de Chinese onderdrukking van Tibet hebben uit Tibet gevluchte leraren deze kennis en inzichten ook naar het westen gebracht. Dit onderricht heet in het Tibetaans lo jong, het trainen van de geest in functioneren vanuit compassie. In mijn eigen ervaring is het lo jong-onderricht het meest praktische onderricht over het trainen van je geest, zodat deze steeds meer vanuit compassie gaat functioneren. Lo jong is nu ook in het westen een belangrijk onderdeel van de training van studenten in een van de hier aanwezige Tibetaans boeddhistische tradities.

De wet van karma leert ons ten eerste dat alle soorten oorzakelijke handelingen onherroepelijk tot gevolgen zullen leiden – zowel voor hen waarop het handelen gericht is, als voor de handelaar zelf.
Ten tweede leert zij ons dat de intentie achter iemands denken, spreken en handelen méér bepalend is voor de gevolgen ervan, dan het handelen zelf.

Een derde inzicht is dat er meestal een tijdspanne zit tussen de handeling zelf en het tot stand komen van de gevolgen van handelingen. Naarmate deze periode langer duurt, nemen de gevolgen van de handeling exponentieel toe.
Wanneer een handeling gepleegd is, zijn de gevolgen daarvan onontkoombaar.

Wanneer wij kijken naar de diepste oorzaak van de huidige economische crisis, dan is dat onmiskenbaar een op het eigenbelang gerichte instelling in de westerse cultuur. Wie hier economie of bedrijfskunde studeert, krijgt de volgende definitie van ondernemen onderwezen: ‘ondernemen is het combineren van arbeid, (risicodragend) kapitaal en ondernemerschap, teneinde maximale winst te genereren’. In deze definitie kan men de wet van oorzaak en gevolg herkennen. Op zichzelf is er niets mis aan de definitie zelf, maar alles aan hoe deze wordt toegepast – met name door het behalen van een maximale winst voor de risicokapitaalverschaffers en de ondernemers tot doel te maken. In mijn loopbaan heb ik leidinggegeven aan tal van verschillende organisaties, die – op het moment dat ik de leiding kreeg – zich bijna allemaal in bestaansproblemen bevonden. In mijn werk heb ik ervaren dat mijn intuïtieve gevoel, namelijk dat de onderwezen keuze van het doel van ondernemen onjuist was, klopt. Én dat het bij ondernemen dient te gaan om het behalen van een maximale toegevoegde waarde voor de cliënten (!) van de onderneming. Door mijn geleidelijke toename van kennis en inzichten in het Tibetaanse boeddhisme ben ik ook helder gaan begrijpen, waarom dat zo is.

Momenteel werk ik aan een boek, waarin ik aan de hand van mijn managementervaringen zal aantonen dat de huidige problemen opgelost kunnen worden door het belang van cliënten vóór het ondernemend handelen te laten gaan. Hierbij is, als altijd, intentie aanzienlijk belangrijker dan regelgeving. Leidinggevenden zouden hierin moeten voorgaan. Hoe hoger in een organisatie, hoe meer je dienaar van de organisatie dient te zijn.

U kunt gratis verder lezen

Klik deze melding weg via het kruisje. Maar goede artikelen schrijven kost geld. Steun daarom onze schrijvers en word al vanaf € 5 per maand Vriend/in van Nieuw Wij.

Ik lees eerst het artikel verder.

Jean Karel Hylkema

manager, auteur, voorzitter, oprichter van Business Care

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.