Een in zijn hoodie verstopte man stapt de metro in. Aan zijn arm trekt hij een karretje met daarop zijn slaapzak en een tas met kleding. Hij is de coupé nog niet ingestapt of een aantal blanke medereizigers loopt weg. Ze verkeren duidelijk niet te graag in zijn nabijheid, al kan dat ook aan zijn onwelriekende geur liggen. Nu ben ik de enige niet-Afro-Amerikaanse metropassagier in dit deel van de metro. De lange man gebaart naar een mede-Afro-Amerikaanse zwerver die met een enorme stalen kar tegenover mij heeft postgevat.
“Is die van jou?”
“Heb me er drie dagen kapot voor gesjouwd, hij stond vol met dozen, maar toen mocht ik hem hebben.”
“Good job!” De man geeft een ruk aan zijn beduidend kleinere karretje en maakt met zijn andere hand drukke geldgebaren.
De mannen praten nog wat door over de drie, vier baantjes waarmee ze deze week hopen door te komen, terwijl de metro steeds donkerder wordt.
Voor de WASP’s (White Anglo-Saxon Protestants) is Nostrand de laatste halte op het traject naar Jamaica Center. Meestal zijn het de Europese AIRBNB-toeristen die hier uitstappen. Daarna is het traject all-black and Hispanic. Op mij na dan. Met mijn Surinaamse vriendin (voortdurend voor Afrikaan aangezien) heb ik mijn intrek genomen op de zolder van een huis vol Surinamers in Border Brooklyn. De sombere, armoedige straten liggen op het randje van Bushwick. Een van de beruchtste ghetto’s van New York. “Maar zelfs in Manhattan heb je projects (sociale woningbouw). New York is een groot ghetto,” aldus mijn huiseigenaar.
Het is niet moeilijk hem gelijk te geven. In de ondergrondse regeert de Afro-Amerikaan. Op weg naar werk, terug van nachtdienst, uniformen, schorten, wallen nog donkerder dan hun huid. Ze bedienen de blanke hipster, de succesvolle zakenman, de Europese toerist. Waar ik maar kijk staan ze aan de andere kant van de balie, receptie, toonbank of doelloos op straat.
Zodra de blanken uit de metro zijn gestapt – moeizaam, bang de zwerver te passeren, die vloekend tiert: “Als ik dertig jaar jonger was geweest had ik jullie van kant gemaakt” – verandert hij van toon. “Wat gaan we doen aan Michael Brown? Doodgeschoten om wat? Zijn kleur?” Geroutineerd vinkt hij een lijst aan incidenten af. Namen. Plaatsen. Een jongen op weg voor een zakje Skittles. Een andere, al even dood, vanwege een voor een geweer aangezien brood.
De passagiers doen alsof ze naar de muziek in hun oordopjes luisteren, maar hun gezichten betrekken en hun hoofden knikken traag. Boven de grond zie ik verschillende kleine demonstraties. “We want justice. Clean the police corps!” Iedere demonstrant wordt vergezeld van een tot de tanden toe bewapende motoragent. De scheefgroei tussen burger en het veiligheidsapparaat kan niet duidelijker zijn. “Weet je wat ons probleem is? We zijn niet verbonden. We vechten niet. Zij zijn verenigd!” Hij wijst naar mij. “Je zult nooit begrijpen hoe het is om zwart te zijn white-y.” Dat klopt. Maar voor het eerst weet ik wel hoe het voelt om stelselmatig op basis van kleur te worden aangesproken – en dan nog wel op een tint die niet eens als de mijne voelt.
Anno 2014 is racisme in de VS nog even springlevend. Verbaasde blikken overal waar mijn Surinaamse vriendin en ik binnenstappen. Een Hispanic en een Afro? Dat gaat niet vaak samen. ’s Nachts vecht een Afro-Amerikaanse jongen met de eigenaar van een lokale buurtsuper. Luid “You f*cking Mexicans take over everything” schreeuwend. De politie is al onderweg. Snel maken we ons uit de voeten.
“Zie je deze bril?” vraagt een verkoper van comedy shows op Time Square. “Betaald door de blanken. Betaald door mensen als jij.” Een mislukte grap in een land waar tegen zwart racisme zwaar wordt gestraft maar tegen blanken gericht racisme ongemakkelijk wordt getolereerd.
Op de hoek van een van de grote zijstraten die op Time Square uitmondt staat een enorme woedende menigte. Op dit plein waar 24/7 wel iets te beleven valt: op de foto met een Disneypop, live optredens van artiesten die hopen door te breken, selfies op iedere vierkante centimeter, reclames tot aan het eind van deze neon-horizon, valt niets op behalve deze uitzinnige menigte. Een groep van negen Afro-Amerikaanse jongens brult om het hardst. De heren dragen zwarte doeken om hun hoofd en zwarte jurken, banden om de armen, davidssterren overal. Af en toe houden ze een bord op met lichtelijk pornografische afbeeldingen van naakte mannen die elkaar zoenen en vrouwen die met – of in – elkaar liggen.
Een van hen is duidelijk de leider en schreeuwt de omstanders toe. Hij krijgt luid applaus van anonieme volgers (zonder rare kleding of davidssterren) die strategisch tussen het publiek staan opgesteld. Zijn leerlingen staan in een lange rij naast hem, Bijbels als geweren in hun hand. Ze beperken zich echter uitsluitend tot het Oude Testament. Met Jezus hebben ze niets te maken. Deze bizarre groep ziet zich als Hoeders van de Thora, Afro-Amerikaanse joden die er nogal sektarische gedachten op nahouden.
Een aantal van hun uitspraken:
– Blank en zwart mogen niet mixen.
– De blanke vagina doodt zwart sperma.
– Homoseksualiteit is de zonde en resulteert in een enkeltje hel.
– Homoseksuelen moeten worden gedood.
Een blanke lesbienne – zo dike als het alleen in Amerika kan – gaat woedend de confrontatie aan, maar wordt uitgelachen, beschimpt, uitgescholden, weggeduwd en ten slotte weggestuurd in bewoordingen die Bijbel nog Thora waardig zijn. De agressie neemt alsmaar toe. Evenals het gejoel, applaus, gevloek en gescheld. Op het moment dat de leider in het oog krijgt dat mijn vriendin en ik ons woedend uit de voeten willen maken, begint hij me na te schreeuwen en uit te schelden. Een briljante strategie om mij terug te krijgen, want een echte Samuel laat zich niet uitschelden, zeker niet door een kerel in een soepjurk die denkt dat hij de nieuwe Mozes is. Terwijl hij mij in mijn gezicht voor trut, bitch, satanaanbidder en vuile slet uitmaakt, kijk ik hem onverstoorbaar aan. Een van zijn helpertjes begint aan me te trekken. Ik trek mijn arm los, maar dan grijpt hij in zijn broekzak naar iets wat op een mes lijkt. Mijn vriendin springt tussenbeide, duwt de man opzij en zoent me vol op de mond. Applaus. Geschreeuw. Nog meer gevloek. En negen idioten die op het punt staan ons van kant te maken. Met geen politieagent in de wijde omtrek.
Een oude Afro-Amerikaanse man stapt de metro in. Ditmaal geen zwerver, maar hij ziet er niet veel verzorgder uit.
Hij loopt op me af. “He jij, meisje, ga zitten.”
Dankbaar neem ik zijn uitnodiging aan.
“Jouw etniciteit staat niet eens voor je op,” zegt hij verbaasd.
Terwijl ik naar mijn getinte buurman en buurvrouw kijk, schud ik mijn hoofd. “Zij hebben niet mijn etniciteit mijnheer.”
“Oh dat verklaart alles.”
We zijn even stil. Dan knoop ik met hem een gesprek aan over het racisme dat ik hier dagelijks zie.
Iedereen is doodstil. Behalve de man die aandachtig luistert en bij het beeld van een ghetto-achtige hemel waarin iedereen op kleur gescheiden leeft – voor een goede taco ga je naar de Mexican corner – zo luid lacht dat hij bijna van de bank afglijdt. Passagiers kijken verbaasd in onze richting. Een oude donkere man die met een jong licht meisje over racisme praat. Hier en daar zie ik een mond omhoog krullen en een paar Afro-Amerikaanse en gekleurde medepassagiers lachen zachtjes mee. Verder houden ze hun lippen stijf op elkaar. Niemand durft zijn vingers aan dit dagelijkse probleem te branden.
“Weet je wat het is: dit land is zo veranderd en deze samenleving zo verscheurd,” zegt de man tenslotte. “Dat mensen van alles doen om ergens bij te horen. Ze zoeken hun identiteit in hun kleur, hun religie, of een combinatie van allebei.”
Mensen creëren nieuwe ghetto’s in hun hoofd. Dit land is een groot ghetto country, waar je bij een eerste blik al wordt ingedeeld: zij is Afro, hij is Chinees en zij… vast blank.