Geachte aanwezigen,

In een van de artikelen in De spiritualiteit van Meister Eckhart trof ik de term ‘solo-religieus’ aan. Nog nooit van gehoord. Solo-religieus. Een beetje een mal woord – waar Freek de Jonge wel raad mee zou weten. Hij zou er een hilarische scène uit kunnen peuren. Solo-religieus. Net zo lang dat woord uitmelken, net zolang religieuze solo’s doen tot de zaal niet meer bijkomt.

Maar goed, ik begreep de term wel. Hij wordt in deze Eckhart-bundel als volgt gedefinieerd: ‘De solo-religieus zoekt een vrij beleefde religiositeit, ontdaan van alle officiële beeldvorming en constructies, die de ontvankelijkheid voor het bestaansmysterie bedekken.’

Mijn carrière als solo-religieus begon lang geleden, in 1974, toen ik me als tweeëntwintigjarige in de bergen van de Ardèche terugtrok om een kort verhaal te schrijven. Het was herfst, de bergpaden waren bezaaid met de bolsters van afgevallen kastanjes. In het gehucht waar ik verbleef woonden nog veertien mensen. In mijn huis was het steenkoud. Ik schreef met een deken om mijn benen gewikkeld, vlakbij een kleine gaskachel. Naast het schrijven bestudeerde ik de Daodejing van de legendarische Laozi, het boek dat ten grondslag ligt aan het taoïsme en dat begint met de voor mij zo belangrijke zin: ‘De Dao die genoemd kan worden is niet de eeuwige Dao.’ Deze zin – die op Eckharts instemming had kunnen rekenen – had mij in dit boek getrokken. Hier begon mijn nooit verflauwde belangstelling voor wat het ‘niet-weten’ wordt genoemd.

Mijn retraite in de bergen werd ongetwijfeld gevoed door romantische beelden van monniken, kluizenaars en asceten. Ik werkte, ik maakte lange wandelingen, ik trok met een schaapherder en zijn kudde de bergen in en ‘s avonds las ik de Dao-de djing en probeerde ik de mystieke paradoxen in deze tekst te begrijpen. Ik hield het twee weken uit in de eenzaamheid. Zodra mijn verhaal af was, ben ik teruggevlucht naar de bewoonde wereld.

Maar ik ben me deze retraite altijd blijven herinneren, omdat toen voor mij de doorbraak naar het schrijverschap plaatsvond. Ik denk dat iedereen die zich met innerlijke scholing bezighoudt zich de doorbraak-momenten herinnert. In de Ardèche begreep ik opeens hoe het schrijven werkt: dat ik me moest laten sturen door beelden die opkomen uit de black box, uit het onbewuste deel van de psyche, en dat ik daarbij niet moest vragen naar  het waarom. Toen ik vele jaren later dat bekende zinnetje van Eckhart las: ‘Leben ohne warum’, ‘leven zonder waarom’, resoneerde dat net zo sterk in me als dat zinnetje uit de Daodejing.

Uit het voorafgaande mag blijken dat de term ‘multiple religious belonging’ mij ook meteen duidelijk was. Net als veel anderen van mijn generatie heb ik, godsdienstig opgevoed, een lange weg afgelegd nadat ik me had losgemaakt van het kerkelijk geloven. Op het taoïsme, met name ook dat van de speelse en geestige Dzuang dzi, volgde het boeddhisme, dat me jarenlang heeft geïnteresseerd en mijn losmaking van het traditionele geloven sterk heeft bevorderd. Eind jaren tachtig had ik de Woestijnvaders bereikt en betrad ik de wereld van het hesychasme, verbaasd dat een dergelijke spirituele traditie met zijn meditatietechniek van het onophoudelijk gebed binnen het christendom bestond en dat ik daar ondanks mijn christelijke opvoeding nog nooit van had gehoord. Toen ik een paar jaar later de preken van Eckhart las, was dat als een thuiskomen.

Het moment waarop en de omstandigheden waaronder ik voor het eerst wist door te dringen in de preken van Eckhart staan me nog helder voor de geest. Ook dat was een doorbraak. Ik had, notabene, net een heftige ruzie achter de rug. Op een drukkend warme zomerochtend had ik op straat, in de dekking van een reclamezuil, met de voor mij meest essentiële persoon in mijn leven een heftige woordenwisseling gehad. Maar ik was erin geslaagd om mezelf te bedwingen, een stap terug te doen en de zaak los te laten. Toen ik, nog altijd opgewonden, mijn huis binnenkwam, zei ik hardop: ‘And now for something completely different!’ En ‘something completely different’ – dat was Eckhart. Ik plofte in een stoel en begon Eckhart te lezen en na een halve bladzijde al was het of ik toegang kreeg tot een wereld die voorheen gesloten was gebleven. Opeens begreep ik waar hij het over had. Op straat, achter die reclamezuil, had ik misschien voor het eerst in mijn leven iets ervaren van de geesteshouding die de grondslag is van Eckharts visie: de befaamde Gelassenheit – die een vorm van zelfontlediging is.

Sinds die dag heeft Eckhart me begeleid. Bij vlagen is hij steeds weer aanwezig. Niemand heeft wat mij betreft de essentiële visie beter onder woorden gebracht dan hij.

Waarom ligt hij me zo? Hoe belangrijk of waar het ook is wat een schrijver zegt, hij moet je ook liggen. Eckhart was een geweldig spreker, maar ik zou hem ook een geweldig schrijver willen noemen, een taal kunstenaar. Er wordt gezegd dat Eckhart met Maarten Luther en Nietzsche het meest heeft bijgedragen aan de vorming van de Duitse taal. Het bevalt mij ook dat Eckhart een getraind denker is, een filosoof met een consistent begrippenapparaat. Hij had niet veel op met visioenen en andere buitengewone geestestoestanden, en dat heb ik, als lezer van mystieke auteurs, evenmin. Daar gaat het immers niet om. Eckhart is ook een dichter die steeds weer met krachtige metaforen komt en hij is een meester van wat je de mystiek van het alledaagse leven kunt noemen.

Maar zijn overtuigingskracht dankt hij uiteindelijk aan iets anders. Ergens in deze nieuwe bundel zegt Marcel Braekers – ik citeer: ‘Het lezen en herlezen van de teksten heeft mij tot het besef gebracht dat Eckhart op een bepaald moment zoiets als een verlichting heeft meegemaakt. Ik bedoel daarmee een overstelpend inzicht dat heel zijn leven en denken is gaan beheersen.’

Ik deel deze opvatting, ook al ben ik geneigd om zeer terughoudend te zijn met de term ‘verlichting’. Voelbaar in Eckharts preken is dat hij spreekt vanuit wat Van Ostaijen heeft genoemd ‘een gloed gans van binnen’. Dat verklaart waarom hij in honderdeneen varianten eigenlijk steeds hetzelfde zegt, waarom hij met zo grote kracht steeds dat ene op anderen wil overdragen of in hen wil bewerkstelligen, waarom hij steeds niets anders wil dan die anderen, zoals Braekers zegt, in het licht plaatsen. Vanuit die gloed, dat diepe weten, kan hij ook tegen zijn toehoorders zeggen: ‘Wie deze preek heeft begrepen, die gun ik het van harte. Maar als hier niemand was geweest, had ik hem tegen deze collectezak moeten uitspreken.’ Hier zie je overigens ook de prediker met gevoel voor humor, en ook de schrijver, want met die collectezak en spreken tot een collectezak creëert Eckhart ook gewoon een effect. Met zo’n overdrijving, met zo’n plotsklapse hyperbool pak je de aandacht.

‘Multiple religious belonging’. In mijn Wanderjahre ben ik bij de taoïsten en de boeddhisten geweest. Zij hebben me het nodige meegegeven en mijn blik op de christelijke traditie verhelderd. Maar thuisgekomen ben ik ten slotte toch in de spiritualiteit van het Rijnland, Vlaanderen en de IJsselstreek, oftewel bij Meister Eckhart, Ruusbroec, Hadewijch en Thomas à Kempis. Ook Toscane reken ik tot mijn homeland, want daar leefde Dante, de visionaire dichter van de Goddelijke Komedie, die afdaalde in de Hel en langs de Louteringsberg opklom naar het Paradijs en de Visio Dei. Ook horen daarbij een flink aantal hedendaagse dichters met mystieke of spirituele inslag, van Rilke en Van Ostaijen tot Hans Faverey en Wislawa Szymborska.

Maar hoor ik nu ergens bij, als solo-religieus, en wil ik ergens bij horen? Het liefst zeg ik dan met de Zeeuwse dichter J.C. van Schagen: ‘Ik ga maar en ben.’

Oek de Jong

schrijver van een oeuvre van romans, verhalen en essays

Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.