Tolerantie – wat was dat ook weer?
Over wat de deugd van de tolerantie inhoudt bestaat onder ethici en filosofen een verrassend grote eensgezindheid. Tolerantie is de aanvaarding van praktijken, handelingen en overtuigingen die je tegelijkertijd hartgrondig afwijst. Of, in de nog kortere omschrijving van de socioloog Kees Schuyt: tolerantie is ‘het onderdrukken van de neiging om te onderdrukken.’ Zo kan ik de mening van een columnist of politicus verafschuwen, maar er tegelijkertijd zelfs voor opkomen dat zij wel de ruimte en de vrijheid krijgt die mening te laten horen. Volgens onze historici was Voltaire een van de eersten die opkwam voor tolerantie in deze zin van het woord.
Maar waarom zou ik mijn neiging om die columnist te ontslaan (gesteld dat ik over die macht beschik) eigenlijk onderdrukken? Is dat geen merkwaardige vorm van masochisme, of een gebrek aan een rechte rug? Hier komen we bij de kern van het begrip tolerantie. Het antwoord moet zijn: omdat er door tolerantie iets zeer belangrijks wordt beschermd waardoor ik bereid ben de prijs en de moeite van de verdraagzaamheid betalen. Dat beschermwaardige is in dit voorbeeld het vrije publieke debat, zo cruciaal voor een democratie, dat mede door tolerantie van meningen, óók onaangename of afwijkende, mogelijk wordt gemaakt. Anderen noemen de ‘open samenleving’ als datgene waarvoor wij moeten opkomen, onder meer via de tolerantie. Die uitdrukking bevat een interessante paradox. Wie de ‘open samenleving’ verdedigd, zegt eigenlijk: het enige dat niet ter discussie kan staan (niet ‘geopend’ kan worden) is de open samenleving zelf.
Maar dat betekent ook dat tolerantie zelf nooit de hoogste waarde kan zijn. De enige maar ook absolute grens bij de tolerantie in mijn voorbeeld is het gebruik van geweld of het oproepen of dreigen daarmee, omdat dat het publieke debat zelf vermoordt. Wat dat betreft is er weinig reden om tevreden te zijn met ons tolerantieklimaat, want met grote regelmaat horen wij over ernstige bedreigingen in de richting van mensen die in het openbaar meningen verkondigen die anderen niet bevallen, recentelijk nog bij de discussie over Zwarte Piet.
De ophef over een uitspraak van minister Vogelaar een paar jaar geleden is een mooi voorbeeld van een zekere overgevoeligheid die vooral het laatste decennium onmiddellijk zichtbaar wordt zodra wij deftige woorden als beschaving, cultuur en tolerantie laten klinken. In een interview met het dagblad Trouw vroeg de interviewer aan deze minister van integratie of zij zich kon voorstellen dat Nederland ooit een land wordt van ‘joods-christelijk-islamitische tradities’. Het antwoord van Vogelaar luidde letterlijk ‘Ja, dat kan ik mij voorstellen, maar daar gaan wel een paar eeuwen overheen.’
Nuchter gesproken bevatte deze uitspraak geen enkel beleidsvoorstel, zelfs geen wens of fantasie. De minister mijmert hier wat door over hoe historici in de verre toekomst onze beschaving misschien zullen karakteriseren. Toch kreeg zij onmiddellijk de wind van voren van minstens drie politieke partijen. De Partij voor de Vrijheid dreigde direct met een motie van wantrouwen, de VVD meende te moeten ontkennen dat Nederland zoiets als een islamitische traditie heeft (wat Vogelaar niet had beweerd), terwijl de ChristenUnie een betoogje afstak over het verschil tussen deel uitmaken van een samenleving en deel uitmaken van een traditie (ook dit verschil had de minister niet miskend).
Van schrik vergeten na te denken
Wat allereerst opviel aan deze mini-rel is natuurlijk dat menig politicus onmiddellijk zenuwachtig wordt zodra het woord ‘islamitisch’ valt in relatie tot ‘onze’ cultuur of beschaving. Van schrik vergeten zij even na te denken voordat zij de pers te woord staan. Maar laten we onze politici deze haast vergeven en ons eerder afvragen waar deze overgevoeligheid vandaan komt. Welnu, wat deze ophef duidelijk maakt is dat ‘cultuur’ of beschaving en zelfs ‘traditie’ vandaag voor menigeen de aanduiding zijn van zoiets als een politieke scheidslijn.
Dat is een zeer opmerkelijke ontwikkeling. Het is dan niet langer ‘ideologie’ die ons verdeelt, zoals ten tijde van de Koude Oorlog (socialisme of kapitalisme), ook niet zozeer onze staatsvorm (democratisch of niet), maar de cultuur en zelfs de religie als onderdeel daarvan. Wij mogen in Nederland de laatste jaren dan afscheid hebben genomen van een ietwat rozige idee over een ‘multiculturele samenleving’ als een harmonieuze samenzang van vele culturele stemmen, maar we zijn onszelf en anderen nog steeds blijven beoordelen in termen van ‘cultuur’. We zijn kortom geen multiculturalisten meer maar des te meer ‘culturalisten’. Voor menigeen staan de zaken vandaag zelfs zo: ‘wij’ hebben cultuur (beschaving, vrijheid, gelijkheid etc), maar ‘zij’ zijn cultuur, dat wil zeggen nog steeds in de greep van niet-liberale cultuurwaarden en een ‘achterlijke’ religie.
Tolerantie als scheidslijn
Deze nieuwe politieke verdeling en verdeeldheid raakt ook het begrip tolerantie. Want wat gebeurt er als tolerantie onderdeel wordt van een cultuurstrijd? Dan verliest het begrip zijn zelfkritische kracht en wordt het op zijn beurt de aanduiding van een scheidslijn, namelijk die tussen tolerante en niet-tolerante culturen of religies. Tolerantie verandert dan van de deugd van de terughoudendheid (niet ingrijpen, niet verhinderen etc) in een eigenschap waarmee ik mijzelf en mijn cultuur feliciteer en waarmee ik de ander zijn tekort inwrijf.
Het hoeft weinig betoog dat dit voor een moslim of een andere ‘ander’ weinig uitnodigend is. Het voorspelbare gevolg van dit nieuwe type tolerantie is eerder een ‘multiculturele samenleving’ in de minst wenselijke zin van het woord: van subculturen en getto’s die zich in zichzelf opsluiten en elkaar vanuit hun culturele of religieuze schuttersputjes bestoken, beledigen en verketteren. Dus precies het tegendeel van waarnaar onze politici zeggen te willen streven: een beschaving waarin de democratische dialoog heerst. Zo’n samenleving is door de Leuvense denker Rudi Visker wel eens vergeleken met een ‘gebroken ruit’. Deze ruit ligt op de grond, en bij elke beweging beschadigen de gebroken stukken en stukjes elkaar.
Zwarte Piet
De recente discussie over Zwarte Piet is hiervan een goed voorbeeld. Het is eerst en vooral een ‘koekje van eigen deeg’. Wanneer wij onszelf permitteren om de godsdiensten en praktijken van minderheden eens flink de maat te nemen – de islam is ‘achterlijk’, haar stichter een ‘pedofiel’, joods ritueel slachten ‘dierenmishandeling’ etc. – moeten we niet verbaasd zijn wanneer de bal een paar jaar later wordt teruggekaatst. Het hele Sinterklaasfeest, dat bij de meeste blanke Nederlanders vooral gevoelens van tederheid en kinderlijke onschuld oproept, kan volgens sommige critici bij het oud vuil als ergerlijk bewijs van blijvend Hollands ‘racisme’.
In al deze gevallen is desinteresse in de geschiedenis en lompheid tussen bevolkingsgroepen de norm. Bij al deze voorbeelden is grote onzekerheid over wat ons in dit land eigenlijk bindt de achtergrond van dit spierballengedrag. Misschien is een zekere wederzijdse ontheiliging van tradities, gewoonten en rituelen wel onvermijdelijk in een multiculturele samenleving. En ik acht het niet uitgesloten dat de destijds haastig afgeserveerde minister Vogelaar op de lange termijn alsnog gelijk krijgt.