Ik hield altijd al van God, op welke manier dan ook.
In het dorpje waar ik opgroeide, Bodegraven, woonden christenen en ex-christenen. De christenen zeiden dat God Jezus als Zijn Zoon en Verlosser voor de mensheid had gestuurd, de ex-christenen zeiden dat het onzin was en dat de mens van de aap afstamt. Ik vroeg aan mijn moeder wat zij ervan dacht en mijn lieve moeder zei: ‘Wij komen niet van apen en we geloven niet dat God een Zoon heeft.’ Ik vroeg wat wij dan waren. ‘Wij zijn Marokkanen. Wij zijn moslims,’ zei mijn moeder. ‘O.’ Ik zou haar nog eindeloos veel vragen stellen.
Koranles
Iedere zondag kregen mijn broer en zus thuis koranles van een vriend van mijn vader. Ik vond dat zeer interessant. Elke zondag zat ik erbij. Door goed te luisteren, leerde ik de koranverzen net zo makkelijk als de anderen. Als klein meisje oogstte ik hiermee veel applaus op feesten en partijen, dus dat was fijn. Het was iets om mee door te gaan. Toen er een koranschooltje kwam in Bodegraven, ongeveer twee jaar later, kwam ik direct in de klas van de beste leerlingen. Als enige meisje tussen allemaal jongens. Ik herinner me dat ik het niveau eigenlijk iets te hoog vond. Ook had ik geen zin in het huiswerk. Mijn huidige kennis van koranverzen heb ik dan ook te danken aan de zondagmiddagen bij ons thuis, aan de eettafel.
De God die ik leerde kennen door het observeren van mijn familie en hun vrienden was er Een van aanbidding. Minstens vijf keer per dag wassen, een matje uitrollen en eindeloos staan en bukken. Ook was Hij er Een die ik niet graag tegenkwam want – zo had ik gehoord – Hij wist alles en daar zou Hij me voor straffen! Toch vond ik de aanbidding, net als het kruisje slaan, zeer interessant. Ik herinner me dat mijn vader zich voorover boog en heel wat keren achter elkaar prevelde: ‘Ariel Ariel Ariel.’ Ik vond het maar raar om Ariel te zeggen – waarom waspoeder? Maar het had een aantrekkingskracht! Dus vol overgave volgde ik mijn vader en kromde ook mijn rug. Als ik vragen stelde, zoals ‘waarom zeg je Ariel?’, dan lachte mijn vader en corrigeerde hij mij in mijn uitvoering van het ritueel. En als ik dan vroeg wat het betekende, zei mijn lieve vader: ‘Zo doen we dat.’
De groep
Nu heb ik zelf een dochter van vijf en ik zeg haar vaak: ‘Zo doen we dat.’ Terwijl ik dit opschrijf, herinner ik me het moment dat ik geen genoegen meer nam met dat antwoord. Dat was het moment dat de kinderen in mijn klas er geen genoegen meer mee namen.
Toen ik twaalf was, vastte ik een aantal dagen van de maand en mijn klasgenootjes hadden veel vragen. Ik wist niet wat ik ermee aan moest en mijn ouders ook niet. ‘Zo doen wij dat’ voldeed duidelijk niet meer en ik herinner me dat ik me als twaalfjarige heel dom voelde. Achterlijk, zo je wilt. Al jaren had ik niet meegezongen met kerstliederen want ‘zo doen wij dat niet’. En al jaren at ik officieel – de traktaties met worst kon ik niet weerstaan –geen varkensvlees ‘want dat eten wij niet’. Al jaren wilde ik hét antwoord geven. Het alomvattende antwoord waardoor Afke, Wietske en Jan-Willem nooit meer zouden vragen: ‘waarom?’ Ik wist toen niet dat kinderen die dik, lelijk, roodharig, homo, lang, kort, bleek et cetera waren ook deze intense behoefte hadden er als vanzelfsprekend en zonder ‘waarom?’ bij te horen.
Ik dacht dat alleen ik het had, omdat ik Marokkaans en moslim was.
Van jongs af aan had ik mij bekwaamd in de kunst: hoe kom ik in de groep, hoe blijf ik erin? Wat is leuk? Wat kan absoluut niet? Ik was een zeer geoefende ‘lezer’ van non-verbale codes in de groep. Als ik in een groep stond, ging ik direct aan de slag en paste ik mijn gedrag aan. De groep was mijn God. De groep bepaalde of ik mij waardig, gelukkig en blij voelde. Er was geen andere Almachtige waarvoor ik wilde leven en wiens tekens ik wilde lezen. Like me or I will die. Die wanhoop! Ik had me heel goed kunnen identificeren met jongeren die hun leraar of medeleerlingen doodschieten. Erbij horen was een kwestie van leven en dood.
Thuis bad ik en ik raakte steeds meer geïnteresseerd in de betekenis van het gebed. Maar ik miste iets. Ik miste schrijvers die vanuit ervaring schreven. Vanuit hun hart. Af en toe las ik werken van mystici. Zij schreven vanuit hun ervaring, maar hoe kon ik hen bereiken? Waar waren de mystici in mijn buurt? Ik zag hoe volwassenen ‘erbij hoorden’ met hun baan, kinderen, geld, huis en auto. Het leek verdacht veel op wat ik als veertienjarige deed met mijn bijbaan, kleding, kamer, fiets en mening. Ik herinner me de paniek die ik voelde bij de gedachte dat ik voor altijd deze dwang tot ‘erbij horen’ zou hebben. Nee, ik wilde voor eens en voor altijd vrij zijn van de trutten van de klas en de roddelaars uit de moslimgemeenschap. Door middel van mijn gezondheid wil ik vertellen over mijn ervaring met God.
Ziekte van Kroon
Vanaf mijn negende had ik een darmaandoening, die de zogenoemde ziekte van Crohn bleek te zijn. Toen de arts op mijn zeventiende eindelijk de diagnose stelde, dacht ik: de ziekte van Kroon, wat bijzonder. Ik vond het heel spiritueel om een ziekte van Kroon te hebben. Maar toen de pijn, de diarree en het gekots heviger werden, vervloekte ik God. In stilte natuurlijk. Ik werd een vaste klant van het Academisch Ziekenhuis in Leiden. Jarenlang werd ik bijna ieder jaar wekenlang opgenomen. Elke keer als ik in het ziekenhuis lag, was ik de eerste weken erg verdrietig. God weet dat ik artsen, onderzoek en medicijnen zeer vervelend vind: ook na tien keer ‘anaal onderzoek’ kneep ik mijn billen stijf tegen elkaar. Na elke opname dacht ik dat ik er alles voor over had om nooit meer in het ziekenhuis te liggen. Maar elke keer opnieuw stortte ik mij weer in vrijwilligerswerk, studie en elf bijbanen, zodat ik me met regelmaat rond januari of juli meldde met uitputtings- en uitdrogingsverschijnselen. Elke keer als ik het ziekenhuis verliet, kon ik niet nalaten om net te doen alsof ik geen mens was en zeker geen mens met een ziekte. Niks geen beperkingen! Onzin!
En elke keer weer vond ik het vreemd om totaal ziek het ziekenhuis binnen te komen. En selke keer nestelde ik mij na een aantal weken gelukzalig in het heerlijk schone, opgeruimde ziekenhuisbed. Waarom voelde ik altijd opnieuw die weerstand als ik toch wist dat het me goed zou doen? Zodra ik weer ‘vrij’ was, was dit geen nuttige vraag meer. Hij kwam niet eens meer in me op, want bij de volgende opname huilde ik weer en stribbelde ik weer even hard tegen. Ik vond het maar stom van een zogenaamde God. Wat egoïstisch en akelig om mensen zo beperkt te maken en dan te zeggen: Eer mij. Natuurlijk zei ik dat nooit hardop. Ik was ervan overtuigd dat als ik dit zou doen, mensen in monsters zouden veranderen. Dat ik in de Rijn zou worden gegooid. Dat ik bij niemand zou horen. Mijn enige echte God heette ‘Vrees de Ander!’ Ook – zo had ik gehoord – was een eigenzinnige gedachte over God per definitie een duivelse gedachte. Men zou denken dat ik duivels was! God weet dat ik heel wat nachten niet heb kunnen slapen, de duivel bezwerend dat ik maar in één God geloofde en dat Mohammed zijn Boodschapper is.
Gekots
Het zevende jaar dat ik in het ziekenhuis lag, dacht ik dat ik de routine nu wel kende: drie weken plat liggen met een stoot medicijnen en sondevoeding via mijn neus, en vanaf de vierde week de sondevoeding opvoeren, zodat ik in de vijfde week weer zelf kon eten. Zo ging het al jaren. Maar dit keer was het anders. Ik kon de sondevoeding niet aan. Ik ging kotsen en kotsen en kotsen. Het hield maar niet op. Mijn wanhoop werd steeds groter. In de eerste uren van het kotsen, herinner ik me dat ik woedend dacht: ‘God! Klootzak! Stop dit! Almachtige Lul!’ Vooral de woorden ‘klootzak’ en ‘almachtige lul’ vind ik achteraf gezien erg Nederlands van mijzelf. Ik had een soort vrijheid gekregen die niet paste binnen mijn religieuze achtergrond, maar die op momenten van woede niet te onderdrukken viel.
Ik had u graag verteld dat ik direct stopte met kotsen, dat God eindelijk verstandig was geworden en naar mij had geluisterd. Maar nee. Ik bleef kotsen. Of, zo u wilt, overgeven. Overgeven, overgeven, overgeven. Mijn maag was allang leeg en toch bleef ik groen-zwart braaksel spuwen. De sondebuis was allang uit mijn neus geraakt en even lag ik stil. De telefoon ging, mijn buurvrouw nam op. Het was een vriend van mij. Hij zei dat ik me moest overgeven. In mijn hoofd klikte het. Op dat moment besloot ik me te laten opereren, nadat ik mij al die jaren van ziek zijn daar tegen had verzet.
Negen jaar geleden ben ik geopereerd. Huilend en biddend ging ik de operatiekamer in en huilend en biddend kwam ik eruit. Sinds de operatie heb ik geen darmklachten meer. Mijn voornaamste verlangen sinds die overgave is om mij nog meer over te geven. Het werd voor mij heel belangrijk om te kijken en te luisteren naar mensen die ‘het’ – deze ware overgave – hadden. Boeken over nationale revoluties en persoonlijke transformaties vond ik altijd al interessant, maar wie had dat soort fundamentele veranderingen in het echt ervaren? Wetenschappers, psychologen, schrijvers, intellectuelen, religieuzen praten en schrijven erover, maar diegenen die ik sprak maakten van hun leven een zootje. Ik herinner me dat ik de autobiografie van Carl Gustav Jung zeer inspirerend vond, maar hij was dood. Uiteindelijk ontmoette ik iemand die ik eigenlijk niet kon uitstaan. Maar zij had meer overgave en, dat was het belangrijkste, meer eerlijkheid dan ik ooit had gehad. Zij zei hardop wat ik nooit had durven zeggen. Geen shockerende uitspraken en meningen over anderen – dat kon ik ook – nee, zij zei volledig eerlijk wat zij dacht en voelde over God en over zichzelf. Hardop. Dat dit kon, wat een ontdekking!
Van haar leerde ik nadenken over God zoals je hem wel of niet kunt begrijpen. Wel, ik begreep Hem dus niet. Het was heel bevrijdend om dat eerlijk te zeggen. Het was de eerste stap in de relatie met God zoals ik die nu heb: eerlijk met Hem zijn. Of anderen dat nu goedkeuren of niet.
Voor een totale overgave had ik totale eerlijkheid nodig. Dat was even wennen na van jongs af aan – ‘Eet je varkensvlees?’ ‘Nee, officieel niet…’ – twee of zelfs meer levens te hebben gehad. Ik vond het heerlijk om te ontdekken dat alcoholisten, verslaafden, uitkeringsgerechtigden, homoseksuelen, artiesten, politici en vele anderen zich in mijn ‘Vrees de Ander!’ konden herkennen, als ik erover sprak. Ik raakte direct bevrijd van het idee dat ik hieronder lijd omdat ik Marokkaan en moslim ben. Zelfs zo’n Clinton – een witte man van middelbare leeftijd: waarom zou hij een ander vrezen? – had moeite met totale eerlijkheid. Wat een openbaring! De muur die tussen mij en de wereld in stond, brak af.
Zoals bij weeën
Door de jaren heen was ik als student, onderzoeker en journalist cynisch in plaats van kritisch geworden. Het cynisme had alles te maken met mijn levenservaringen, zoals mijn ziektegeschiedenis, waarbij ik elke keer dacht en deed alsof ik genezen was. En zo had ik dat niet alleen met mijn gezondheid. Ook in relaties, met werk, geld, familie liep ik elke keer vast. Niets in mijn leven leek te werken. Daar word je cynisch van.
Ik heb altijd verlangd naar een relatie van onvoorwaardelijke liefde en acceptatie. Psychologen en andere wijzen konden me proberen te helpen, maar het had geen effect. Uiteindelijk kreeg ik, kotsend, een Kracht die groter was dan de mensen die ik kende. Een Vriendin, Moeder, Zus, Opdrachtgever, Imam, een God. Elke keer als ik denk: dit is te gek voor woorden en ik spreek of schrijf er eerlijk over, gebeurt er iets waarvoor ik vroeger bij anderen alleen maar een meewarig hoofdschudden over had. De gelukzalige glimlach die op mijn lippen verschijnt nadat ik totaal eerlijk ben geweest, is niet te begrijpen. Het gaat om een Kracht die ik, net als weeën, enkel kon begrijpen nadat ik hem had ervaren. De vraag ‘wat is God?’ was niet meer relevant. Net zo irrelevant als ‘wat zijn weeën?’ op het moment dat de weeën er zijn. God is net zo realistisch als de weeën die ik had tijdens de bevalling van mijn prachtige dochter. En, of ik het nou leuk vind of niet, weeën zijn pijnlijk. Voor mij is overgave, Godbewustzijn, ook pijnlijk. Heel vaak wil ik niet totaal eerlijk zijn. Of geduldig of tolerant of liefdevol of menselijk of beperkt. En elke keer als ik mij overgeef, ‘adem in, adem uit – ik zie het hoofdje al!’, baar ik iets dat groter is dan ikzelf. Ik kan natuurlijk ook voor de rugprik gaan en het op een verwijtend klagen zetten. Dat was wat ik deed voordat ik mij overgaf aan de operatie: de pijn van het menszijn niet willen voelen en hard werken om geld, erkenning en macht binnen te halen. Geld, erkenning en macht die mij zouden verlossen van Vrees de Ander. Zonder succes.
Ik heb een Kracht groter dan ikzelf gevoeld toen het in mijn hoofd klikte. In één keer zag ik hoe eigenzinnig en gek ik bezig was met mijn gekots op het leven. Net als iemand die ooit een pistool tegen zijn hoofd heeft gekregen en daarna nooit meer dezelfde is, ben ik niet meer dezelfde. Een wonderlijk voorbeeld is dat ik de mensen die – net als mijn oude ik – mijn ‘ommekeer’ navelstaren, zieligheid en Sinterklaas noemen, alle goeds wens. En dat is een vrijheid die ik nooit eerder heb gevoeld. Er was niets, geen psycholoog, boek, medicijn, religie, mens, dat mij kon verlossen van de pijnen en kronkels die ik had door mijn angst voor de mening van anderen. Dat had voornamelijk te maken, zoals ik eerder beschreef, met mijn slecht ontwikkelde vermogen om realistisch te zijn. Dat mijn realistisch vermogen gegroeid is, heeft alles te maken met eerlijkheid en acceptatie. Of iets nu mooi of lelijk, duivels of goddelijk, slim of dom, beschaafd of primitief is, het is deel van de realiteit. Net doen alsof het er niet is, zoals ziekte of weeën, maakt niet dat het er niet is. Het wordt alleen maar pijnlijker. En pijnlijker. Ik dank God op mijn blote knieën dat Hij mij uit die nare gemoedstoestand heeft gehaald.
Vandaag behoort het tot mijn spirituele conditie om met vrouwen aan hun relatie met God te werken. Zij zijn, net als ik, rebelse types. Het komt wel eens voor dat ik een van hen verbaal de nek om wil draaien, op zo’n moment bid ik om hulp. Ik bid om te accepteren, ik bid om geduld, ik bid om moed, ik bid om wijsheid. Eigenlijk bid ik de hele dag door. In mijn betaalde werk kijk ik naar wat nodig is in plaats van wat er fout is. In de relatie met mijn man vind ik het heerlijk om hem te vertellen hoeveel ik van hem houd, in plaats van constant te vragen of hij wel van mij houdt.
Ook mét problemen rond geld, werk, gezondheid, relatie, familie, vrienden, kind ben ik vol vertrouwen. Ik weet uit ervaring dat pijn leidt tot een kwalitatief betere overgave. En, verdomd, elke keer weer is dat waar. Pijn heeft mij een relatie met God gegeven die ik alleen de mystici had toebedacht.
Bovenstaand artikel werd eerder gepubliceerd in het boek Moderne devoties.
Prachtig geschreven en duidelijk voor ieder die hiervan iets herkennen kan. Het rigide regime van geloofsculturen binden mensen in de eigen sociale cultuur door de autonomie van het individu te ontkennen en te vervangen met de eigen overgeleverde structuur. De liefde voor het leven en voor zichzelf verkommert hierdoor en daardoor kan men voor een ander niet meer open staan. Het fysieke en/of psychische lijden dat dit voortbrengt brengt de persoon die zich niet voor het eigen gevoel heeft afgesloten in confrontatie met zichzelf. Deze katharsis bevrijdt dan van alle indoctrinatie waardoor de geest vrijelijk stromen kan en het gevoel de liefde hervind.
Een heel mooi stuk, Esma. Het laat duidelijk zien hoe jij je weg hebt gevonden in dit Hollandse leven. Zo beschrijf je de reacties van de andere kinderen om je heen, omdat zij in die tijd totaal geen kennis hadden van wat moslims zijn en doen. Gelukkig bezocht je de openbare school: het onderwijssysteem dat open staat voor iedereen. Waar je al vroeg leert dat andere mensen andere inzichten hebben. Mooi om te zien -hoewel het heel zwaar was, dat lees ik ook duidelijk, dat je nu zo’n inspiratie voor anderen bent. Esma: ik ben trots op je.
”Meester” van Zijl.