Geachte toehoorders,
Afgelopen donderdag lag er bij u een bijzondere envelop in de bus. Die bevatte een waardebon waarmee u geheel gratis het boek Mijn droom voor ons land kunt afhalen bij de dichtstbijzijnde boekhandel. 6.500 Nederlanders en inwoners van het Caribisch gebied hebben hun dromen ingezonden en uit al deze inzendingen koos de jury van het Droomboek ruim 300 inspirerende, verrassende en begrijpelijke dromen – die wij dus sinds donderdagavond allemaal kunnen lezen, ook al zijn ze in eerste instantie voor de koning bedoeld.
Ik ga ervan uit dat dit boek is bedoeld om een aangenaam ‘wij’-gevoel te creëren. Dit valt bijvoorbeeld af te leiden uit de mededeling dat het boek niet slechts inspirerende en verrassende dromen bevat, nee, ze zijn vooral ook ‘begrijpelijk’. Daar gaat dus meteen al iets mis, want als je van dromen één ding niet kunt zeggen, dan is het dat ze begrijpelijk zijn. En zeker niet voor iedereen.
Ook de droom die Martin Luther King met de wereld deelde, en die begrijpelijk klonk, is ten diepste een raadsel; er wordt gedroomd van een wereld waar voormalige slaven en slavenhouders gebroederlijk aan één tafel zitten, waar men elkaar als gelijken ziet, en waar kinderen elkaar niet beoordelen op huidskleur, maar op gedrag en karakter. Onder andere.
‘Ja,’ zegt u nu, ‘dat is dat toch allemaal heel duidelijk, heel helder, heel begrijpelijk – dat dromen en willen we toch allemáál?!’ En dan moet ik u helaas antwoorden: u in deze zaal misschien wel, maar er zijn ook een heleboel mensen die er niet aan moeten dénken om zo verenigd te zijn. Niet met mensen die ze onsympathiek vinden, maar ook niet met mensen die ze sympathiek vinden.
Het is natuurlijk vloeken in de kerk, maar hoezeer ik ook, met Martin Luther King, tegen racisme ben – als ik zijn speech rustig herlees, slaat de onrust juist toe. Dat heeft te maken met dat beeld van die grote tafel, dat bij mij onmiddellijk associaties oproept met kerstdiners, campingfeesten en buurtbarbecues, waar je al gauw een spelbreker bent als je niet gezellig meedoet maar, integendeel, wanhopig speurt naar een nooduitgang, of jezelf anders maar een uurtje vrijwillig opsluit op de wc. Maar ik word ook achterdochtig bij een zinnetje als: elkaar niet meer op huidskleur beoordelen, maar op karakter en gedrag.
Reken maar dat Martin Luther King daar echt niet op zat te wachten. Ik denk dat de dominee, die zijn echtgenote met grote regelmaat heeft bedrogen, er als eerste protest tegen zou aantekenen wanneer een criticus zou beweren: ‘Man, voordat je gaat preken over saamhorigheid en wederzijds respect, zorg je eerst maar eens dat je vrouw, die zo lijdt onder je overspel, je eindelijk kan vertrouwen.’ Want als iemand zoiets zegt, is het opeens niet meer zo wenselijk om op gedrag te worden beoordeeld. Dunkt me. De droom van King was dus vooral niet bedoeld om letter voor letter ter harte te nemen – het ging om de sfeer die eruit sprak. Om de inspiratie, de hoop, het geloof.
Ik noem het droomboek voor de Koning en de droom van King bewust, omdat ze allebei bedoeld zijn om een wij, -een nieuw wij-, zo niet te creëren, maar dan toch wel mogelijk te maken. Dat is een nobel streven. En iets van dat streven valt ook te bespeuren in het boek dat vandaag ten doop wordt gehouden – het boek met de titel Alsof ik thuis ben.
Voordat er iets mogelijk wordt gemaakt, moet je onderzoeken wat daartoe de voorwaarden zijn. En met die opdracht onderzochten de verschillende auteurs met welke zaken, ideeën en idealen mensen zich verbonden kunnen voelen, hoe ze zich met elkaar kunnen verbinden, hoe ze daarbij kunnen leren omgaan met verschillen, en waar een sterk wij-gevoel juist tot ontsporingen en zelfs geweld kan leiden.
Van kinderen die zich verantwoordelijk leren voelen voor elkaar, voor de sfeer op het schoolplein en in hun eigen buurt, tot staatloze asielzoekers met zeer uiteenlopende nationaliteiten en achtergronden die elkaar vinden in hun terechte protest tegen de ernstige misstanden in het Nederlandse rechtssysteem, van homoseksuele gelovigen die hierdoor deel uitmaken van twee onderling totaal verschillende ‘families,’ tot verslaafden die blijken op te knappen in een omgeving waar het opvangterrein nog het meeste weg heeft van een dorp, bedoeld om het samenleven dagelijks, en ook tussen de activiteiten door, in een warme omhullende, christelijke setting te kunnen oefenen: de talrijke voorbeelden van pogingen om tot nieuwe wij-vormen te komen, zijn niet alleen enthousiasmerend en roerend, maar ze tonen impliciet ook aan dat er geen eenduidige benadering, laat staan een eenduidige aanpak bestaat. Waar in het ene artikel wordt betoogd dat het gezamenlijk vormgeven en uitvoeren van nieuwe rituelen een krachtig samenbindend effect heeft, toont een ander artikel dat juist sterke, nieuwe rituelen het wij/zij-denken nog verder kunnen aanscherpen, en groepen mensen kunnen opjutten in een zogeheten heilige oorlog – zoals die recentelijk plaatshad tussen christenen en moslims op de Molukken.
Ik zou het liefste ieder artikel in het boek even kort voor u samenvatten – en overal trof ik wel een mooie zin, of een interessante gedachte die het verdient om genoemd te worden. Maar het gevaar is groot dat ik dan mensen oversla, tekort doe, en ze daarmee de indruk kan geven “Die bijdrage van jou was best aardig, maar natuurlijk niet van cruciaal belang voor deze bundel.”
Dat lijkt me niet de bedoeling. Bovendien is er, als gezegd, wat mij betreft geen enkel matig of oninteressant artikel in de bundel aan te wijzen. Hoe divers in onderwerpskeuzes, toon en stijl ook, de stukken horen bij elkaar, ook of juist waar ze elkaar op punten tegenspreken. En hun volgorde klopt – zo, dat je je meegenomen voelt, niet op een paar korte dagtripjes, maar op een heuse reis door onbekend gebied.
Precies dit gegeven laat ruimte voor de lezer om zijn eigen gedachten over het onderwerp te onderzoeken, en zo ook werkelijk een deelnemer aan het gesprek te worden, en te blijven, in plaats van een toehoorder die na afloop slechts een bordje hoog hoeft te houden met daarop Eens of Oneens; een bordje dat door de auteurs niet eens meer wordt gezien.
Het boek laat zien wat het begrip onderzoeksgemeenschap kan betekenen. Het nodigt uit om daar lid van te worden. Om met de voorbeelden, de visies, de vragen die door de auteurs worden opgevoerd, actief aan de slag te gaan, op het werk, op straat, in de trein, de supermarkt, het schoolplein, de vrijwilligersclub, in de vertrouwde geloofsgemeenschap en vooral: in kringen die je nog helemaal niet kent, of in ieder geval niet goed kent.
Dat is mooi. Maar tegelijk ontbrak er wat mij betreft toch één heel wezenlijk artikel: een artikel over de liefde tussen twee mensen. Die wordt wel een paar maal genoemd – maar naar mijn smaak werd dit huiselijke en hartstochtelijke, ruzieachtige en romantische ‘wij’, dit gelukkig makende en ergerniswekkende ‘wij’, dit verheffende en soms ook zo te neer drukkende, vervreemdende ‘wij’ te weinig onderzocht. Alsof er sprake is van dualisme: individualiteit versus gemeenschap(pen), dus zonder het kleine, allerkleinste wij daartussen – het wij van de intieme liefde.
De auteurs lieten me soms diep in hun eigen binnenkamer toe, of toonden glimpen van de binnenkamers van anderen, en bewogen daarna met een ruime zwaai naar de buitenwereld, naar de verschillende groepen aldaar, maar over de ruimte daartussen bleef het stil.
Achter de voordeur komen we niet. Over uw privéleven willen we niet oordelen.
Wat dat betreft is Alsof ik thuis ben een uiterst modern boek.
Ik durf te wedden dat velen van u het zojuist niet netjes van mij vonden dat ik Martin Luther Kings huwelijksbedrog aankaartte. En ik durf te wedden dat evenveel mensen het onlangs geen pas vonden geven dat de scheiding van PvdA-leider Diederik Samsom tot nieuwsfeit werd uitgeroepen – en daarbij niet gevoelig waren voor het argument ‘Ja maar hij gebruikte zijn fijne gezinnetje eerst toch maar mooi voor een campagnespotje’.
“Kan zijn,” heeft u gedacht, “maar dan nog. Dan nog geeft het geen pas om dit bericht te publiceren, dan nog geeft het geen pas om spotje en scheiding met elkaar in verband te brengen.”
Als er één ding is waarover christenen en ongelovigen het tegenwoordig eens zijn, dan is het over de gedachte dat ieders privéleven heilig is, en bescherming verdient, en dat er alleen geoordeeld mag worden zodra er van een strafbaar feit sprake is, zoals mishandeling of verkrachting.
En ja, dat vind ik allemaal ook. En dat is niet om hierdoor zelf lekker te kunnen rotzooien en rommelen, maar omdat ik getroffen ben door het Bijbelse verhaal over de overspelig vrouw, die op punt staat door Farizeeërs gestenigd te worden, als Jezus net voorbij loopt. U weet wat hij dan zegt: ‘Wie zonder zonden is, werpe de eerste steen.’ En dan leggen de heren hun keien neer en druipen af, en de vrouw is beschaamd en krijgt te horen: ‘Ga heen en zondig niet meer’.
Prachtig verhaal, eigenlijk heel modern, beschaafd, een reden om zowel tegen de roddelpers als tegen de sharia te zijn, dunkt mij. Maar er wordt niet gezegd: ‘Ga heen en blijf vooral doen waar je zin in hebt.’ Jezus heeft het wel degelijk over zondigen, en dat de vrouw daarmee moet stoppen. En ook de potentiële stenenwerpers krijgen een opdracht mee naar huis, impliciet: ga daar maar eens je eigen zonden, of de neigingen en aanvechtingen daartoe, in stilte onderzoeken.
Ook die oproep is wat mij betreft hoogst actueel.
Om me heen zie ik veel mensen die prima in staat zijn om, zij het met vallen en opstaan, een nieuw wij, of meerdere nieuwe wij-en vorm te geven. Ze spreken niet alleen meerdere talen, maar weten ook hoe ze zich in verschillende kringen, en tegenover verschillende mensen moeten gedragen. Ze zijn actief in hun eigen wijk, gooien het bijltje er niet meteen bij neer als er geen animo blijkt voor een vereniging van huurders, terwijl er toch zoveel wordt geklaagd, ze leiden op constructieve wijze vergaderingen, temperen conflicten door iedereen aan het woord te laten en goed, dat wil zeggen onbevooroordeeld te luisteren naar strijdende partijen, ze leggen waardevolle verbindingen tussen groepen die eerder onverschillig of geërgerd lang elkaar heen bewogen, mobiliseren hun heterogene ‘social network’ bij een actie of voor een debat, en ze verdiepen zich graag in de geschiedenis, de denkwijze en belevingswereld van mensen of groepen met een heel andere afkomst of achtergrond dan zijzelf. Sommigen kunnen zelfs meerdere geloofstradities in hun borst verenigen.
Ook weten ze redelijk wie ze zelf zijn, kennen ze zowel hun talenten als hun tekortkomingen, ze kunnen aanwijzen wat de invloeden van nature en nurture zijn op hun gedrag, en hoewel het er soms bij inschiet, zien ze het belang in van op zijn tijd ‘herbronnen’.
Een avond theater, een leeskring, een week een retraite in een klooster, een avond per week mediteren, yoga, sport of zingen in een koor: het helpt hen om weer even thuis te komen in zichzelf, en zich af te vragen “Wil ik dit nog wel, wat zie ik als waardevol in mijn leven, hoe geef ik betekenis, hoe wil ik mezelf ontplooien, en hoe wil ik burgerschap vormgeven?”
Het gemeenschapsleven gaat hen goed af, het verzorgen van de eigen ziel bijna net zo goed.
Maar ’s avonds zijn ze te moe om een arm om hun geliefde heen te slaan en gewoon maar iets liefs te zeggen, om met de Poolse cineast Kieslowski te spreken.
Deze mensen verstaan de kunst om overal te kunnen doen alsof ze thuis zijn, en om anderen een thuis-gevoel te geven, en om thuis te zijn in hun eigen identiteit, hun eigen binnenwereld -met of zonder zelfhulpboeken, therapeuten, trainingen en retraites- , maar de enige plek waar ze niet goed thuis kunnen zijn is: thuis.
Steeds meer mensen gaan vreemd. Is het niet met een andere geliefde, dan wel met hun werk, hun hobby’s, het internet: alles wat nieuw is, wat de belofte wekt van een nieuw wij, lijkt interessanter dan het leven thuis. Daar is geen wij meer, daar zijn zelfs geen ik en jij meer: er is veel vaker sprake van een ik en zij, een ik en hij. ‘Hij begrijpt me toch niet, hij volgt al heel lang niet meer waar ik mee bezig ben, is niet benieuwd naar wat er in mij omgaat.’ Of: ‘Zij ontwikkelt zich niet meer. Ik weet al precies wat ze gaat zeggen als ik haar dit of dat vertel, en als ik tijd voor haar maak, is ze steevast te moe, of er moet met een vriendin worden getelefoneerd.’
Ook als er niet wordt gescheiden, constateren mensen dat ze ‘uit elkaar zijn gegroeid’ en soms is dit een vrijbrief om bij een ander te zoeken wat je thuis toch niet meer kunt vinden.
Er lijken weinig pogingen te worden ondernomen om ‘in elkaar te groeien’. En dat is niet zo gek.
Het vreemde is spannender, aantrekkelijker, enerverender, geheimzinnig, zeker als het stiekem moet; het is veel makkelijker om iemand een geest- of zielsverwant te noemen wanneer je weet dat je elkaar alleen op goede momenten ziet en spreekt, en niet te maken hebt met dagelijks gezeur over boodschappen, het buiten zetten van de vuilniszakken, het klaarmaken van de broodtrommeltjes enzovoorts.
Dat zijn al die dingen die al snel gaan wennen, en wij willen nieuw, nieuw, nieuw, en vooral: wij willen dat iemand telkens nieuwe kanten aan ons ontdekt, of die teder in ons wakkerkust.
Dat je in een oud wij eveneens naar het nieuwe kunt zoeken: we weten het wel, maar het klinkt zo saai.
En eigenlijk is het ook wel eng: een ander, aan wie je al gewend bent, opnieuw leren kennen, kan voor onaangename verrassingen zorgen – en dan kun je niet meer terug naar huis, want je bent al thuis.
Niets vervelender dan iemand die van je houdt, ook om al die dingen waarin je zo kwetsbaar bent, zo onredelijk, zo onevenwichtig, zo sukkelig en zielig. Overgave aan het wij van de liefde is fnuikend voor je zelfbeeld. Fnuikend voor je prestaties op sociaal gebied: ‘Je kunt dan misschien wel leuk vrijwilligerswerk doen voor migranten in de wijk, maar als ik een keer migraine heb, weet je nog steeds niet hoe je me kunt helpen.’
Juist die kritiek, waarin er impliciet ook nog om verbetering van ons gedrag wordt gevraagd, horen we liever niet.
En soms vrees ik dat we in dat wij, dat wij van twee mensen die elkaar, al dan niet formeel, trouw hebben beloofd in voor- en tegenspoed, niet meer echt geloven. Of alleen in passieve zin, bij het zien van een feel good movie, bij het lezen van een roman. ‘En ze leefden nog lang en gelukkig.’ Jaja.
We hebben het basisvertrouwen in intimiteit en waarachtigheid allang opgezegd, of sjoemelen ermee als dat zo uitkomt, en misschien maakt dat wel dat we ook argwanend staan tegenover andere, ruimere vormen van wij. Of schamper, sceptisch, cynisch.
Er staat, wat dat aangaat, een zeer opmerkelijke uitspraak in de bundel. Om precies te zijn: in de bijdrage van Suzette van IJssel, getiteld: Meer geloven op één kussen? –meervoudige levensbeschouwelijke verbondenheid in Nederland.
Daarin beweert één van de drie ondervraagde personen, Wim genaamd, dat de verbondenheid met andere religieuze praktijken ook een fase kan zijn die weer voorbijgaat. Hij vergelijkt het met vreemdgaan en stelt: ‘Zeventig procent van de mensen gaat vreemd om weer bij de oude partner terug te komen. En net zoals dat goed kan zijn in een relatie soms, kan dat ook goed zijn in het gaan van een innerlijke weg. Een weg als gelovige, dat je in staat bent om door een ontmoeting met een andere traditie op een nieuwe manier naar je oorspronkelijke traditie of de traditie van je uiteindelijke keuze te kijken.’
Een aardige vergelijking, maar wel één die uitgaat van de vreemdganger, en niet van de bedrogene. Ja, die heeft zijn of haar partner na een uitstapje weer thuis, en de partner fluistert misschien opgetogen: ‘Nu pas zie ik weer dat jij de allerliefste, de allermooiste, de allerwaarste voor mij bent,’ – maar de bedrogene zelf heeft weinig aan die ontdekking, want is beroofd van een gevoel van exclusiviteit, van vertrouwen. Er is niet voor hem of haar gevochten, tegen de eigen neigingen in, er is door de partner en de minnaar of minnares besloten dat het vertellen van de waarheid, thuis, maar even moest wachten, en daarbij kan iemand kan het gevoel hebben: er is dus met mij te sollen, vanuit de gedachte: “Hij heeft het toch niet door.” Of: “Zij komt toch helemaal niets tekort.”
En deze pijn, dat de ander je heeft kunnen bedriegen, en voor jou heeft besloten dat dit best eens een tijdje mogelijk moest zijn, kan uiteraard best genezen, maar het litteken zal blijven.
Het geloof in liefde en trouw zal nooit meer onbevangen zijn, en puur, en troostrijk.
Het is smoezelig geworden, verkreukeld, bezoedeld, gerafeld.
Maar daar denkt onze Wim, die christen is en soefi, tijdens het maken van zijn vergelijking absoluut niet aan. 70% van de vreemdgangers komt immers toch weer thuis.
Geen idee hoe hij de smartelijke uitroep van Jezus: ‘Kunt u dan niet één uur met mij waken?’ uitlegt, maar in ieder geval lijkt hij ervan uit te gaan dat geloofstradities iets moeten opleveren, bruikbaar moeten zijn voor hém – en de vraag of God van hem op aan kan, op hem kan vertrouwen in een moeilijk uur, en of hij dan wel bruikbaar is… die lijkt niet in hem op te komen.

Je zou hem dolgraag het boek Navolging van Dietrich Bonhoeffer cadeau doen, en een biografie over dezelfde theoloog en verzetsman. Iemand die het gemeenschapsleven voor het geloven bijzonder veel gewicht toekende, maar ook een eenzame keuze durfde te maken toen hij voelde dat het erop aankwam. Als het moest was hij bereid om tegen Hitler geweld te gebruiken, ondanks zijn diep beleefde en beleden geloof in vrede en geweldloosheid.
“Dan maar dat kostbare genadevolle geschenk, je leven, riskeren – wat de omgeving er ook van vindt”: tot die trouw tot in de dood kan geloof verplichten. Maar dat zag ik in weinig ‘nieuw wij’ verhalen terug. De eigen sense of belonging lijkt belangrijker dan de vragen: “Kunnen anderen ook bij mij horen? Kan ik mijn beloften gestand doen? Ben ik opmerkzaam? Sta ik de ander evenzeer veranderingen toe? Waar en hoe ben ik nodig, en kan ik daar dingen voor laten, voor opgeven, zelfs voor offeren als dat van me wordt gevraagd?”
Kennelijk mag het niet te moeilijk worden allemaal, en zeker niet teveel kosten. Integendeel: het moet allemaal ‘verrijkend’ zijn. ‘Een keertje vreemdgaan met een andere traditie kan ook goed zijn voor het gaan van je innerlijke weg.’
Ik hoor het zelf ook regelmatig in gesprekken over spiritualiteit.
En dan houdt iedereen zijn mond. Want oordelen hoort immers niet. Terwijl oordelen niet erg is, zolang het maar geen ver-oordelen wordt.
Hoewel Alsof ik thuis ben een complete en zeer diverse bundel is geworden, miste ik een bijdrage van de filosoof Ad Verbrugge, die in zijn laatste boek, Staat van verwarring – het offer van de liefde, precies hier de vinger op de zere plek legt. We denken over identiteit, over individualiteit en gemeenschapsvorming, maar we vergeten, zoals hij het stelt, de geslachtsgemeenschap.
De, eros, de liefde tussen twee mensen. De angstige overgave aan elkaar. De totale naaktheid, eerlijkheid, kwetsbaarheid, afhankelijkheid. Terwijl die liefde dé plek is, het ogenblik is, waarop we even, en steeds opnieuw, een nieuw wij kunnen oefenen, waarin de ander misschien nog wel belangrijker is dan jijzelf. Waarin het niet meer gaat om een wij/zij-denken, maar ook niet om een ik/zij- of een ik/hij-denken, maar om een jij, jij, jij, jij-denken, met een volkomen aanzien des persoons. En dat dan wederzijds.
Juist in de liefde ‘achter de voordeur’ kun je oefenen met wij. Met een wij dat steeds opnieuw herziening behoeft. Met een wij waarin je jezelf op het spel zet.
Alleen dan kan ieder nieuw wij in de buitenwereld een doorleefd en geloofwaardig wij worden. Een wij waarvan je op aan kunt. Een wij dat oud en grijs mag worden, dat sleur en teleurstellingen kan doorstaan, waarin geduld wordt betracht en het schaamtevolle niet verborgen kan worden gehouden. Waar offers worden gevraagd, en waarin in stilte een grote Jihad, (de kleine jihad is de religieuze oorlog) tegen de eigen lusten, ijdelheden en aanvechtingen wordt gevoerd, niet omwille van de martelaarsheroïek, maar omwille van de liefde.
Een nieuw wij kan niet zonder zelfinzicht, zonder begrip van de eigen fluïde identiteit en niet zonder mateloze interesse in de ander, het andere, het vreemde.
Maar zonder de trouwe liefde, die het vertrouwde o, zo vreemd kan maken, blijft ieder nieuw wij toch weer een rammelende cymbaal.
Een droom voor de koning, of een droom van een King.
Blijft ‘nieuw wij’ een prachtig woord, dat weigert vlees te worden – dat er voor terugdeinst een stralend licht én loodzwaar hart te dragen. Een hart dat aanspreekbaar is en aansprakelijk wil zijn, midden tussen de twee, de twaalf, de twintig wonderlijke zielen in een borst.
Daar waar het thuishoort.
En om ‘thuis’ hoort roepen.
Heel veel dank voor het plaatsen van deze recensie. Het haalt mij uit mijn eenzaamheid van denken. Gelukkig, denk ik, ik voer mijn innerlijke strijd niet alleen. Hier wordt een pleidooi gehouden waaraan ik mij wil verbinden. JA! Zo voel ik mij zo dikwijls: én stralend licht én loodzwaar van hart. En jubelend maar ook zo in verdrietig. Dank nogmaals voor dit ‘Nieuwe Ik’!
Mooie, prikkelende tekst.
Maar wat bedoelt ze toch met: “en de vraag of God van hem op aan kan, op hem kan vertrouwen in een moeilijk uur, en of hij dan wel bruikbaar is… die lijkt niet in hem op te komen.” Waarom zou God in op ons willen vertrouwen, heeft Hij dan ook moeilijke uren? Dat begrijp ik niet…
Dit is niet alleen onovertrefbaar goed. Dit is in deze post-moderne tijd van gezapigheid ook nog eens, niet weinig revolutionair als onze Heer Jezus Christus zelve !
Beste Desanne, wat een mooi betoog voor de partnerliefde. Terecht een aanvulling op een bundel die gaat over ’thuisvoelen’. Tegelijkertijd is jouw opkomen voor de zogenaamde bedrogene in de partnerrelatie op zichzelf bedriegend. Althans de wijze waarop je dat hierboven doet is bedriegend. Dat vind ik echt een minpunt aan je bijdrage. De geciteerde Wim is mijn respondent. En als zodanig voel ik mij geroepen een vollediger beeld te schetsen, want nu gebruik je iemand die mij zijn levensverhaal heeft toevertrouwd om je punt te maken. Als je het had gelaten bij de metafoor die Wim gebruikt, dan had ik er geen probleem mee gehad dat je de tekst geheel uit zijn verband rukte. Maar je gaat vermoedens uiten rondom hoe Wim in het leven zou staan en over hoe hij zijn relatie met God beleeft. Zo concludeer je dat Wim ervan uit lijkt te gaan dat geloofstradities iets moeten opleveren, bruikbaar moeten zijn voor hém, en dat de vraag of God op Wim aan kan op een moeilijk uur niet in hem op lijkt te komen. Je vindt jezelf zelfs bevoegd hem raad te geven…. je wil hem een boek cadeau doen dat hij ongetwijfeld in de boekenkast heeft staan.
Ja, Wim maakt de vergelijking tussen vreemdgaan en het verkennen van andere religieuze tradities. Maar als je zijn bijdrage helemaal leest, dan weet je als lezer dat de ‘bedrogene’ in zijn verhaal helemaal niet zo’n onschuldig slachtoffer is als bovenstaande tekst doet voorkomen.
Op de uiterst kwetsbare leeftijd van 17 jaar werd het Wim onmogelijk gemaakt zijn roeping tot priester te blijven volgen omdat hij er volgens de hoge omen van het seminarie een ongeoorloofde vriendschap op nahield. Wim wist in die tijd niet eens wat hem werd verweten, want van enige vorm van seksualiteit was geen sprake. In Wims leven is dit een enorm breukmoment geworden en het heeft hem diepgaand van de RK wortels en de RK God uit zijn jeugd vervreemd. Via het Soefisme krijgt de relatie tussen Wim en God weer opnieuw vorm en via de spirituele basis vanuit deze vorm, kan Wim uiteindelijk ook weer uitreiken naar de RK traditie. Dit is de context waarbinnen hij zijn uitspraak doet.
Dus: de ‘vreemdganger’ is zonder duidelijke opgaaf van reden, vanwege een ongefundeerde angst van de ander (voor zichzelf!) het (t)huis uitgegooid. Om vervolgens een zwervend bestaan te leiden tot zich een nieuwe kans op thuis aanbood. In dit thuis heeft hij zichzelf zover weten te hervinden, geleerd dat het werkelijke thuis er een van zijn eigen lichaam en ademhaling is, dat hij – vergevingsgezind als hij is – de oude partner de hand weer probeert te reiken. Wie is hier de dader en wie is hier het slachtoffer? Wiens vertrouwen is geschonden? Wiens trouw zal nooit meer onbevangen zijn, en puur, en troostrijk, maar is smoezelig geworden, verkreukeld, bezoedeld, gerafeld? Wie heeft hier een blijven litteken? En wat heeft dit alles met God te maken. God moet je niet verwarren met door mensen gemaakte rituelen, tradities en geloofsovertuigingen.
Beste Desanne, in je vurige wens een lans te breken voor offervaardigheid, kun je wellicht in het vervolg beter jezelf offeren, maar niet een ander.
Verder vond ik het een prachtig stuk.
Met vriendelijke groet,
Suzette van IJssel
In de jaren 80 zijn er twee boeken bij Ten Have verschenen met als titels: “Het offer van Isaak” en “Isaak wordt opnieuw geofferd”.
De inhoud van deze boeken bestond uit een aantal bijdragen van verschillende auteurs aangaande de verwerking van de holocaust in Katholiek / Christelijk Nederland samengesteld door Willem Zuidema.
Pater dominicaan Lascaris had een bijdrage geleverd, die gewijd was aan de bedenkelijke rol van de katholieke kerk , tijdens de kruistochten en de consequenties daarvan voor de Joodse gemeenschap in de middeleeuwse stad.
Wat ik i.v.m. de bovenstaande kritiek van Suzette van Ijssel mij herinner van een van de uitspraken van pater Lascaris, n.a.v. zijn bijdrage inzake de kruistochten, is : “Offer noch u zelf, noch een ander ” !
Dank voor dit hartverwarmende pleidooi voor zuivere liefde. Ik heb een jaar geworsteld met de vraag hoe om te gaan met vrienden die er geen moeite mee hebben buitenechtelijke relaties aan te gaan, vanwege de constructie ‘open huwelijk’ die ze elkander trouw hebben beloofd. Mijn conclusie is dat je beter niet zulke vrienden kunt hebben, omdat ze de vriendschap in hun eigen relatie niet eens waard zijn. Het continue spel van elkaar bedriegen en jaloers maken bedreigt je eigen relatie en als je niet uitkijkt, raak je in hun huwelijksproblemen zo verstrikt dat je er zelf kapot aan gaat.
De ‘pericope adulterae’ is een prachtig verhaal uit de bijbel en roept op mensen niet te veroordelen als ze zondigen, maar ik ben net als de schrijfster blij dat Jezus het gedrag van de vrouw niet goedpraat, want wat voor een samenleving krijgen we als we aan onze begeerte vrijelijk mogen toegeven, als we daar met onze partners, vrienden afspraken over kunnen maken?
Geldt dan niet enkel nog het recht van de sterkste?
Van de mooiste?