Maar ook op het christelijk erf kunnen grappen en grollen over God, Jezus, de kerk en de dominee/pastoor niet altijd rekenen op gegniffel en schouderophalen. Denk aan het beroemde ‘ezelsproces’ in 1966. Gerard Reve schreef in het artikel Brief aan mijn bank hoe hij Gods wederkomst op aarde voor zich zag: “Als God zich opnieuw in Levende Stof gevangen geeft, zal hij als ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal hem begrijpen en meteen met hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als hij spartelt bij het klaarkomen.” Reve werd aangeklaagd wegens godslastering, maar werd nooit veroordeeld. Het wetsartikel tegen ‘smalende godslastering’ lijkt overigens zijn langste tijd gehad te hebben: de Tweede Kamer zal er vroeger of later korte metten mee maken.

Maar de voorbeelden liggen ook dichter bij huis. Energiedrank-gigant Red Bull trok in 2012 een van zijn reclamefilmpjes terug van de Zuid-Afrikaanse televisie na een boycot van boze katholieken, aangevoerd door de lokale bisschoppen. In de gewraakte reclame lukt het Jezus over het water te lopen (Mat. 14, 22-31) omdat hij weet waar de stapstenen verborgen liggen. Een grap met een lange baard. En in het geval van deze Red Bull-reclame een theologisch interessante. In de Bull-reclames gaat het altijd om een ‘loser’ die dankzij het energiedrankje iets kan bereiken wat anders voor hem onbereikbaar is. In deze Jezus-aflevering is dat echter niet het geval. Jezus heeft geen Red Bull nodig om een coole superheld te zijn: dat is ie van zichzelf al. Helaas snapten de Zuid-Afrikaanse katholieken dat niet helemaal en riepen in koor ‘godslastering’.

Dat gelovigen grappen over hun religie vaak beschouwen als godslastering heeft (voor een belangrijk deel) te maken met de specifieke humortheorie die ze in hun achterhoofd gebruiken, die van superioriteit. Volgens deze theorie lach je altijd om iets of iemand. Dat lachen is dan een uiting van een gevoel van superioriteit: je lacht iets of iemand uit. Domme blondjes- en Belgenmoppen horen in deze categorie. En wie om God of de kerk lacht, lacht in de ogen van menige gelovige deze heilige zaken uit. Er zijn echter ook andere theorieën van de lach. Zo lachen mensen ook omdat het einde van het verhaaltje dat hen verteld wordt niet overeenkomt met wat ze er van hadden verwacht (de ‘crux’ of ‘clou’ van een grap). Deze theorie van incongruentie laat zien dat mensen het wel leuk vinden om een beetje bij de neus genomen te worden.

De laatste theorie is die van ontspanning. We moeten in het dagelijks leven ons zo netjes aan allerlei geschreven en vooral ook ongeschreven regeltjes houden, dat we die af en toe moeten overtreden om ‘stoom af te blazen’. In deze categorie vallen de vaak als ‘puberaal’ omschreven poep- en plasgrapjes. Dat heeft alles te maken met context, ritueel, taboe en status quo. We moeten af en toe ontsnappen aan de maatschappelijke status quo die ons verstikt, maar we kunnen dat als maatschappij alleen toestaan in een geritualiseerde variant omdat anders het sociale weefsel zelf in gevaar komt. Met andere woorden: het taboe moet af en toe verbroken worden om er voor te zorgen dat we het taboe zijn kracht laten behouden.

In deze categorie vallen carnaval, het feest van de ‘omkering’, en de figuur van de nar of de clown. De middeleeuwse nar was de enige die openlijk kritiek op de koning of keizer mocht hebben, zonder zijn leven te verliezen. Zijn lelijkheid of mismaaktheid zorgde ervoor dat de koning zijn gezicht niet verloor bij deze spaarzame kritiek. De status quo bleef intact. Volgens de theoloog Harvey Callagher Cox (*1929) was dat dan ook net de reden voor de executie van Jezus: deze nar bedreigde de status quo. In Het narrenfeest (1997) zegt hij: “Het bijbels portret van Christus bevat elementen die gemakkelijk aan clownssymbolen kunnen doen denken. Net als de nar tart Christus de gewoonten en bespot hij gekroonde hoofden. Net als de rondtrekkende troubadour heeft hij geen plaats om zijn hoofd neer te leggen. Net als de clown in de circusparade steekt hij de draak met de bestaande autoriteit door met Koninklijke praal de stad binnen te rijden, terwijl Hij geen aardse macht heeft. Net als de minstreel frequenteert hij feestelijke gelegenheden en maaltijden. Uiteindelijk wordt hij door zijn vijanden in een bespottelijke karikatuur van een koningsmantel gehuld. Te midden van gniffelaars en schimpers wordt hij gekruisigd met een teken boven zijn hoofd dat zijn lachwekkende positie hekelt.”

De godsdienstsocioloog Peter Berger wijst in zijn boek Redeeming Laughter op de overbekende kinderspeeltuigen duveltje-uit-een-doosje en een tuimelaartje. Volgens Berger kunnen deze speeltjes christelijk worden verstaan. Het duveltje-uit-een-doosje en het tuimelaartje zijn toepasselijke  symbolisaties van de verrijzenis. In deze metafoor is Christus het eerste mannetje dat opstond. En, zoals de apostel Paulus zei: dit is de basis voor onze eigen hoop om de oerval-op-de-kont voor goed achter ons te laten.

Berger vergelijkt een spelletje kiekeboe met de act van geloof. Het kind ziet de moeder. Dan verdwijnt ze achter haar handen. Voor een kind lijkt moeder dan afwezig, het verkeert in gespannen afwachting van wat er gaat gebeuren. Het weet al dat zijn moeder weer zal terugkeren, want het kent het spelletje inmiddels door en door. Als moeder haar gezicht weer laat zien, lacht het kind hartelijk. “Ziedaar,” aldus Berger, “in een notedop, het drama van de verlossing zoals gezien in het licht van het geloof. Gods bemoeienis met de mens kan gezien worden als een kosmisch spelletje kiekeboe.” Geloof is de hoop dat God uiteindelijk opnieuw zal verschijnen, waarmee Hij ons de ultieme opluchting zal schenken. Dat precies is verlossing.

De moeder die met haar kind deze spelletjes speelt, is ook de moeder die het in haar armen neemt als het gevallen is, of als het moe of verdrietig is. Ze wiegt het kind zachtjes en zegt sussend: “Niet huilen, alles komt goed. Alles komt helemaal goed. Stil maar.” Het is echter de vraag of deze universele moeder de waarheid spreekt, of dat ze haar kind eigenlijk glashard voorliegt. Het ligt er maar net aan welk (religieus) standpunt je inneemt. Zonder geloof liegt de moeder feitelijk. Ze leert het kind dat de wereld te vertrouwen is. Maar de wereld is, empirisch gezien, helemaal geen mooie, te vertrouwen plek. Hij is vergeven van bedrog, leugens, fraude, oorlog en discriminatie. Het kind dat door de moeder getroost wordt, zal in zijn leven alle soorten van pijn en verdriet leren kennen. Sterker nog: de wereld zal hem uiteindelijk doden, omdat het leven principieel eindig is.

Wie echter gelooft, meent dat de moeder de waarheid spreekt. In Bergers woorden: “De moeder speelt wat je zou kunnen noemen een priesterlijke rol. Haar woorden van troost herhalen de goddelijke belofte van verlossing. Aan het einde zal alles goed komen.” Vandaar dat de Duitse protestantse theologen Helmut Thielicke (1908-1986) en Jürgen Moltmann (*1926) in hun theologische systemen de humor plaatsen in de eschatologie, de leer van de laatste dingen. In de vertrouwende lach van een kind zien we de belofte van een eeuwige verlossing. Het is niet voor niets dat Jezus zelf zei dat gelovigen als kinderen zouden moeten zijn (Marcus 10, 13-16).

Veel humor toegewenst.

Voor een recensie van het boek ‘God houdt wel van een geintje’ van Frank G. Bosman: klik hier.

Frank Bosman

Frank Bosman

Cultuurtheoloog

Frank Gerardus Bosman is een Nederlandse cultuurtheoloog verbonden aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van …
Profiel-pagina
Al 2 reacties — praat mee.