Hebt uw vijanden lief
Er zijn van die typisch christelijke woorden die zo mooi klinken dat we er niets tegen in kunnen brengen: woorden als verzoening en vergiffenis. Vergeving klinkt altijd beter dan vergelding. Het is altijd mooi om je vijanden te vergeven. We hebben er belang bij, bovendien. Willen we dat het nog goed komt met onze relaties, of groter, willen we dat het nog goed komt met de wereld, dan moeten we de middelen vinden om vijandschap op te heffen, om oude rekeningen te vereffenen, om onze schuldenaars te vergeven. Zoals Desmond Tutu dat zei: ‘beter dan gerechtigheid in de vorm van vergelding is gerechtigheid die tot verzoening leidt’.
Maar nu dacht u misschien dat dit gouwe ouwe fragment uit dat grote boek vol struikelteksten mijn favoriet is omdat het zo mooi klinkt, heb uw vijanden lief, en omdat ik me met die woorden van mijn beste kant laat zien: een vergevensgezind mens. Maar eerlijk: qua karakter ben ik nogal oudtestamentisch: meer van oog om oog dan van die andere wang. Ik heb teveel mishandelde vrouwen gekend die ten onder gingen aan dat eindeloze vergeven en vergeten. Het hielp de vrouwen zelf niet, en het hielp die man niet die maar door ging, en het hielp hun kinderen niet die later een groot risico liepen om zelf, op hun beurt, dader of opnieuw slachtoffer te worden. Tutu heeft gelijk: het is eerst gerechtigheid, dan pas verzoening. Zonder dat onrecht ophoudt en erkend wordt gaat het niet.
De bijbel zit vol met verhalen over schuld en boete, en over vergiffenis en verzoening. Daar is het verhaal van Jacob en Esau, die twee broers die zich verzoenden. Het verhaal van de verloren zoon. Het verhaal van wie er zonder zonde is werpe de eerste steen. Het verhaal van Kaïn die zijn broer doodde in een vlaag van jaloezie, en zijn leven verder moest met het onuitwisbare teken van wat hij eens had gedaan. Niet voor niets al die verhalen, al geven ze geen van allen een eenduidige en eenvoudige oplossing. Dat zegt iets over hoe moeilijk we het vinden om na gedaan onrecht verder te gaan. Het is moeilijk als ons onrecht is aangedaan, maar het is minstens zo moeilijk als wij het zelf zijn die onrecht begingen. En toch moeten we het er over hebben als we willen dat onze wereld niet nog verder uit elkaar valt.
Ik heb trainingen gegeven en les gegeven over geweld tegen vrouwen in nogal wat verschillende landen. In de landen van het voormalige Joegoslavië, na de oorlogen, in het Zuid Afrika na de apartheid, en ik werk al twintig jaar in Gaza, nog steeds onder bezetting.
Het was al een overwinning op mijn eigen geschiedenis, ook eens zo’n mishandelde vrouw, om me nu in te zetten voor andere vrouwen, maar nog meer om ook te willen werken voor de hulpverlening aan daders. Wat dit was duidelijk: als we niets deden aan die kapotte mannen maakten ze alles om zich heen nog verder kapot. Overal als de oorlog voorbij is, neemt het geweld binnenshuis toe. Het zijn mensen die nog leven in de schaduw van de dood, en voor wie de oorlog niet afgelopen is wanneer de laatste bom is gevallen, maar die beschadigd zijn, niet alleen de slachtoffers, ook de daders. We zullen het niet vaak in de krant lezen, maar na de Vietnam-oorlog hebben meer veteranen zelfmoord gepleegd dan er gesneuveld zijn in het veld. Na de laatste aanval op Gaza deze zomer hebben drie Israëlische soldaten die de invasie hadden overleefd zelf een einde aan hun leven gemaakt.
Ik zal een klein verhaal vertellen.
Ik werkte met een groep professionele hulpverleners in Zagreb, in Kroatië. Een van hen was een jonge man, een psychiater, die graag liet merken dat hij aan de kant stond van vrouwen die het slachtoffer waren geworden van seksueel geweld. Op een keer kreeg hij een man op zijn spreekuur met alle symptomen van een flinke post-traumatische stress stoornis: hij sliep slecht, was neerslachtig, kon zich niet concentreren. Wat was zijn verhaal: hij had als soldaat in Bosnië gevochten, en daar had hij een meisje van zestien verkracht. Dat wist hij precies, want hij had haar paspoort meegenomen. En toen werd zijn eigen dochter zestien, en onverwacht stortte hij in. Hij werd gekweld door herinneringen, door schuld en zelfhaat. Die man kwam twee keer op zijn afspraak, en bleef toen weg. En nu wilde de psychiater van mij, als feministe, eigenlijk horen dat hij er goed aan had gedaan om die man maar te laten lopen. Hij kon het voor zijn geweten niet verantwoorden dat hij een misdadiger bij zou staan. Ik vroeg hem wat hij met die man gedaan zou hebben wanneer hij niet zijn psychiater was geweest. ‘Dan had ik hem aan zijn ballen opgehangen op het marktplein zodat iedereen had kunnen zien wat hij had gedaan. Maar ik was zijn therapeut, dus ik zei niets. Wat had ik anders kunnen doen’, vroeg hij, steun zoekend bij mij. ‘Had jij een verkrachter kunnen helpen?’
Er gebeurde op dat moment iets in mijzelf dat ik niet voor mogelijk had gehouden. Ik hoorde mezelf zeggen: ‘die man heeft iets vreselijks gedaan. Maar hij is niet alleen een dader, hij is ook een vader die begint te begrijpen wat hij heeft gedaan en daar niet mee kan leven. Een stuk van die man is nog heel, en bereikbaar. Ja’, zei ik, ‘ik had die man willen helpen, om zijn daad onder ogen te zien, en om met hem te kijken hoe hij boete kon doen, niet aan de vrouw die hij had verkracht, maar misschien aan de gemeenschap waar ze uit kwam. Om weer met zichzelf te kunnen leven’.
Ik heb vaker te maken gehad met daders. Veel van hen zijn onbereikbaar, niet in staat tot het pijnlijke zelfinzicht dat kan leiden tot berouw. Maar ik heb naast een man gezeten, een rechter, die toonloos en strak van emoties vertelde hoe hij in Vukovar, in de oorlog met zijn bajonet mannen had vermoord, en hoe hij nu niet meer begreep hoe het kon dat hij toen was veranderd in een beest. Naast hem gezeten kon ik zijn diepe pijn voelen. Die man was in de hel. Hij zocht niet naar excuses. Hij vroeg niet om vergiffenis. Hij deed al boete, voor zover hij kon, hij werkte zich kapot om anderen te helpen. Maar hij voelde zich afgesneden van de mensheid, en wilde terug, maar wist niet hoe. Ik had niet gedacht dat mijn hart nog eens open zou gaan voor een moordenaar, zonder een moment te vergeten hoe erg het was wat hij had gedaan. Dat ik die dubbelzinnigheid kon verdragen: geen excuus voor zijn vreselijke daden, en toch willen dat hij de weg naar de mensheid weer terug zou vinden.
Het zijn niet alleen de slachtoffers in deze wereld die getraumatiseerd zijn, het zijn ook de daders. En willen we niet dat de cyclus van geweld zich steeds maar weer voortzet, de volgende vrouwen mishandeld, de volgende oorlog begonnen, dan moeten we meer dan meevoelen met de slachtoffers. En dan is het ook niet genoeg om te zeggen: ach, laten we het maar snel vergeten.
Iemand vroeg eens aan Abel Herzberg: ‘hoe kunnen we er voor zorgen dat onze kinderen niet opnieuw slachtoffers worden?’ Die antwoordde: ‘dat is de verkeerde vraag, de echte vraag is hoe we er voor kunnen zorgen dat onze kinderen geen beulen worden’. Zijn woorden zijn heden ten dage profetischer dan hij zelf heeft beseft.
Ik lees het monumentale boek van Katharina von Kellenbach, Het Teken van Kaïn, zij komt binnenkort spreken in De Nieuw Liefde. Die indringende studie gaat over de naoorlogse periode in Duitsland – waar een half miljoen mensen deel had genomen aan de moord op elf miljoen slachtoffers, waarvan zes miljoen joden, maar ook Sinti en Roma, homoseksuelen, gehandicapten, Jehova getuigen, politieke gevangenen. En naast die half miljoen daders waren er al die mensen die de andere kant opkeken, mensen die wisten dat hun vader of hun man betrokken was bij misdaden op grote schaal. Wat moet een land dat weer opnieuw moet beginnen met zo’n loodzware schuld?
Ik was kort geleden in Berlijn, en was onder de indruk van het grote Holocaust monument, dat midden in de stad is te vinden. Ik bezocht het prachtige Joodse museum, de gerestaureerde synagoge, ik zag de Stolpersteine in het trottoir die herinneren aan de joden die daar eens woonden. Duitsland, als land, heeft ernst gemaakt met wat ze de Vergangenheitsbewältiging noemen. Dat was niet eenvoudig, schrijft Kellenbach, want de meeste SS’ers toonden geen enkel berouw, ze hadden niet anders gedaan dan de bevelen op te volgen en deden dat voor hun vaderland. Maar toch: het land is als geen ander waakzaam tegen opkomend fascisme, en niemand vergeet dat Willy Brandt, op 7 december 1970, op zijn knieën viel tijdens zijn bezoek aan het getto van Warschau om namens het Duitse volk de joden om vergiffenis te vragen. En zo kan het gebeuren dat Duitsland na de Verenigde Staten het favoriete land is waar Israeli’s gaan wonen die het in Israël niet meer uithouden. De ironie van de geschiedenis.
Duitsland heeft niet geprobeerd om het Kain’s teken weg te poetsen, al waren er wel veel kerken die probeerden ook hun eigen schuldigheid zo snel mogelijk te bedekken. En zo komt Kellenbach, die zelf als zoveel Duitsers familie heeft die fout is geweest tot de conclusie, als christen, dat het dragen van Kains teken een functie heeft: alleen met blijvende morele verantwoordelijkheid, met openlijke erkenning van schuld is het mogelijk om weer de plaats onder de volkeren in te nemen. We kunnen er in Nederland wat van leren, vanwege onze eigen halfslachtige verhouding tot ons koloniale verleden, en de maar halve erkenning van de slavernij waar wij ons schuldig aan hebben gemaakt – en die ons heden ten dage wordt ingepeperd. We kunnen er van leren dat we ons opnieuw schuldig maken aan medeplichtigheid wanneer we de andere kant opkijken als de bevolking van Gaza aan gort wordt
gebombardeerd, omdat wij zo’n moeite hebben met het erkennen dat zij nu de slachtoffers zijn van de slachtoffers van toen. Helpen we Israël door de andere kant op te kijken? In het geheel niet. De schuld loopt op, en wordt steeds moeilijker in te lossen.
Eens stond er een Israëli op het Museumplein, Adam Keller. Hij sprak een demonstratie toe, tijdens een Israëlische aanval op Libanon. ‘Jullie zijn de vrienden van Israël’, zei hij. Sommige mensen geloofden hun oren niet, anderen begonnen te lachen. Hij legde het uit. ‘Wie noemen wij nu de vrienden van Zuid Afrika, zei hij, zijn dat de mensen die destijds de apartheid verdedigden? Nee toch?’
Voor mij is christen zijn een radicale keuze. Radicaal, moet ik uitleggen, is niet hetzelfde als extremisme. Radicaal wil zeggen: terug naar de wortels, dus ook terug naar de joodse oorsprong van het grote verhaal, naar de meest wezenlijke woorden die ons al eeuwen vergezellen. Woorden die steeds opnieuw onder het stof vandaan gehaald moeten worden, om er voor te zorgen dat ze niet verworden tot lege clichés. Dat ik mijn broeders hoeder ben. Dat ik een ander niet aandoe wat ik zelf niet mee wil maken. Dat ik de vreemdeling liefheb, ik die zelf vreemdeling ben geweest in Egypte. Dat wij niet wegkijken als mensen onrecht wordt aangedaan. Zelfs niet als het onze familie, onze vrienden zijn die dat doen. Dat zijn radicale woorden.
Daarom zingen we:
Waarom genadeloos vernietigd worden
de armsten van de wereld uw geliefden;
waarom wij die met weinigen bezitten
wat allen toebehoort, uw woord niet doen,
geen wereld maken die in vrede is,
een nieuwe orde van gerechtigheid –
Gij die ons hebt gezegd wat leven is:
te doen wat goed is, recht, elkaar bevrijden.
Dat niet de duisternis ons overmeestert,
dat niet het laatste woord is aan de dood.
Zo moge het zijn.