Van een tijdmachine kunnen we slechts dromen. Door het beluisteren van verhalen en met behulp van allerlei media verdiepen we ons in het verleden. Historische figuren leiden tot wetenschappelijke publicaties, biografieën, documentaires en theatervoorstellingen met een historisch thema. Ook Titus Brandsma is zo deel gaan uitmaken van ons individuele en collectieve bewustzijn.

Toch zouden we ons graag als zijn tijdgenoten een nóg beter beeld willen vormen van zijn levensweg en de polsslag van de tijd waarin hij leefde, willen ervaren. Wat hield hem als geestelijk adviseur in de ontmoeting met zijn journalisten en uitgevers ten diepste bezig? Maar ook: hoe las hij de krant en luisterde hij naar nieuwsberichten op de radio om op de hoogte te zijn van het wereldgebeuren en de ontwikkelingen in Nederland aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog?

Tussen de geboorte van Anno Sjoerd Brandsma op 23 februari 1881 op de ouderlijke boerderij in Oegeklooster en zijn levenseinde op 26 juli 1942 in het veengebied van Dachau veranderde de westerse wereld ingrijpend – óók voor de karmeliet die afgelopen november postuum ereburger van Oss werd. Hij maakt nog steeds nieuwsgierig naar zijn diepere beweegredenen om in de bezettingstijd het grondrecht van de persvrijheid hoog te houden. Tegen de verdrukking en onderdrukking in.

In het promotiemateriaal voor de musical Soldaat van Oranje komt de volgende uitspraak van de hoofdfiguur voor: ‘In het leven van ieder mens komen ogenblikken voor, waarop hij tot zichzelf zegt: ‘Tja, dat kán niet.’ En dan dóét hij iets.’ Ik kan mij voorstellen dat ook Titus Brandsma zoiets heeft gedacht en gezegd, maar dan wel in het Fries.

Een hellend vlak

Hoewel er voldoende redenen zijn om Titus Brandsma als held op een voetstuk te plaatsen, wil ik dat toch liever niet propageren. Gevoelsmatig past zo’n status niet bij het beeld dat ik van hem heb en evenmin bij de wijze waarop hij te werk is gegaan. Zijn strijd tegen het sluipend gif van het nationaalsocialisme in de journalistiek en in de advertentiekolommen van dagbladen met een katholieke signatuur mondde niet uit in een impulsieve daad. Het gaat eerder om een langdurig proces van wikken en wegen dat op het juiste moment tot weloverwogen handelen leidde.

Vanaf de zomer van 1940 had Brandsma van nabij gevolgd welke knevelmethoden werden toegepast om de pers en de omroep in nationaalsocialistisch vaarwater te dirigeren, hoe de joden bij deze media buiten spel werden gezet, enzovoort. Kritisch observerend en analytisch interpreterend raakte hij in de ban van het beeld van het hellend vlak waarop ook journalisten en hun werkgevers zich begaven.

Door de gelijkschakeling van de organisaties op het gebied van de pers in de herfst van 1940 was Brandsma als geestelijk adviseur formeel buiten spel gezet. In feite bleef hij echter de steun en toeverlaat die hij altijd was geweest. Het einde van de democratische rechtsstaat die voor alle inwoners recht, gelijkheid en veiligheid garandeerde, vroeg om een andere rol en die nam hij op zich. Hij wenste niet machteloos toe te zien hoe de journalistiek langzaam maar zeker haar geloofwaardigheid verloor en een verlengstuk van de nationaalsocialistische propagandamachinerie dreigde te worden. Daarom bereidde Brandsma zich voor op het moment dat zijn invloed ertoe zou doen. Deze keuze is op zich al opmerkelijk, want hij had zich ook terug kunnen trekken in de beoefening van de wetenschap – betere tijden afwachtend. Aartsbisschop Jan de Jong kon zich gelukkig prijzen met déze standvastige adviseur-uit-roeping. En hij zou dat ook doen, zij het dat Titus dat niet meer mocht beleven.

Rolmodel voor deze tijd?

Titus Brandsma beleefde tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog de opbloei van een rijk geschakeerde dagbladpers, geflankeerd door een keur aan tijdschriften. Hij maakte de opkomst van de radio en het bioscoopjournaal als nieuwsmedia mee en stond er positief tegenover – vanuit zijn grondhouding dat het goede moest gebeuren. Hij was bovendien op de hoogte van experimenten met televisie. Op basis van onderzoek en observatie in de Verenigde Staten verdiepte hij zich in nieuwe vormen in de journalistiek. Daarin zag hij geen bedreiging, maar nieuwe kansen.

Mede op grond van zijn ervaring als hoofdredacteur van De Stad Oss sinds 4 mei 1919 had de selfmade journalist oog gekregen voor de eisen van de nieuwsvoorziening, voor het belang van de opinievorming en voor het lezen ter ontspanning. Het ging hem dus om méér dan bevordering van vorming en vroomheid door middel van de massamedia. Van beter opgeleide en beter betaalde journalisten verwachtte hij een sterke impuls voor de kwaliteitsverbetering van de journalistiek. Daar streed hij dan ook op beide fronten voor – soms openlijk en dan weer achter de schermen.

Blijft de vraag of wij zo’n driekwart eeuw later in onze geseculariseerde samenleving nog wel een boodschap hebben aan Brandsma’s inspanningen voor een hoogstaande journalistiek die eindigden in zijn vergeefse strijd voor de persvrijheid. Kan hij, met andere woorden, een rolmodel voor ons zijn – misschien zelfs ongeacht onze levensbeschouwing of maatschappijvisie?

Ook nu is er weer sprake van een communicatie-evolutie. Naast de traditionele massamedia kwamen in de afgelopen twintig jaar de sociale media op. Op internet verscheen het aanbod van online nieuwsmedia die een concurrentieslag met de digitale sites van printmedia leveren. Als ‘vlogs’ aangeduide videoboodschappen op internet komen tegemoet aan de visuele prikkels die in de audiovisuele communicatiecultuur zo’n aantrekkingskracht uitoefenen. We laten ons onderdompelen in een bad van gedigitaliseerde beelden. De professionele fotojournalist ervaart de concurrentie van mensen met een smartphone als leveranciers van nieuwsfoto’s. Als aanvulling of correctie op de professioneel bedreven journalistiek kunnen bloggers hun feiten wereldkundig maken en hun meningen geven.

Je kunt stellen dat ook nu de journalistiek weer een gidsfunctie zou moeten vervullen. Geconfronteerd met verzet tegen de opvang van vluchtelingen in zijn gemeente merkte de burgemeester van Woerden in een interview op dat veel mensen geen kwaliteitskrant meer lezen, zodat ‘de wijsheid van het Facebookverhaal’ de norm werd.

Op Prinsjesdag deed de politicoloog en commentator van Europese ontwikkelingen Jonathan Holslag de oproep ‘niet langer de krant te kopen die ons zoet houdt met pagina’s kolder, of het tv-programma dat miserie breed uitsmeert zonder ons uit te leggen hoe die ontstaat, laat staan wat we er aan kunnen doen’. Marc Chavannes, een journalist met meer dan veertig jaar ervaring, betoogde dat de publieke opinie niet genoeg heeft aan sociale media. Want, zo voegde hij eraan toe: ‘Journalisten kunnen de pop up-belangstelling van veel burgers schragen met geheugen, kennis van zaken en volhardend onderzoek.’

De drie voorbeelden zijn met vele andere uit te breiden. Het is geen toeval dat juist nu, in de wirwar van structuurveranderingen op mediagebied, weer nagedacht wordt over de gidsfunctie van onafhankelijke journalistiek die de vertrouwensrelatie met lezers versterkt. Eerst veroorzaakte de financiële crisis een schok en nog steeds houdt de vraag of Griekenland in de eurozone kan blijven, de media intensief bezig. Vervolgens werd de Europese Unie met de gevolgen van de vluchtelingencrisis geconfronteerd en kwam een gebrek aan solidariteit tussen de lidstaten aan het licht.

Evenals bij natuurrampen, vliegtuigongelukken en terroristische aanslagen kost het de onmiddellijk reagerende media in dit soort gevallen moeite een evenwicht te vinden tussen aan de ene kant een afstandelijke, rationele stijl van argumenteren en aan de andere kant een betrokken opstelling die rekening houdt met publieke emoties. Het evenwicht kan kortstondig verstoord zijn, omdat even intense als oprechte gevoelens van boosheid, onbegrip, onzekerheid of angst in brede bevolkingsgroepen opspelen. Dat was bijvoorbeeld het geval toen eind augustus vorig jaar de foto van het als vluchteling verdronken jongetje Aylan uit Syrië werd gepubliceerd.

Journalistiek blijft ingewikkeld mensenwerk en is bepaald niet feilloos. En toch: dat we ons van megagebeurtenissen en crisisverschijnselen nog enigszins een beeld kunnen vormen en er een gefundeerde mening over kunnen ontwikkelen, danken we méér aan journalisten dan we gewoonlijk beseffen. Ze bieden politici een podium en staan tegelijkertijd voor de uitdaging hen kritisch tegemoet te treden. Ze zijn voor bestuurders in de publieke en de private sector de spreekwoordelijke luizen in de pels die al even spreekwoordelijk tegels kunnen lichten. Ook bieden ze tegenspel aan een leger van voorlichters, lobbyisten en spindoctors – en soms doen ze hun voordeel met de tips en kennis van deze tegenspelers. Kerkgenootschappen Media zonder moreel kompas ontbreekt het aan richting, zodat ze uiteindelijk stuurloos gaan zwalken en kerkelijke leiders worden, ondanks een zekere marginalisering in het publieke debat, dankzij de aandacht van de media nog enigszins in het publieke domein waargenomen.

Waarheidsvinding

Tot het gedachtegoed van Titus Brandsma behoort zijn overtuiging dat waarheidsvinding het eerste gebod voor de journalist is en dat een krant leiding dient te geven. Feit en mening komen zo als herkenbare grondslag van journalistiek in beeld. Kees Waaijman heeft in 2008 vanuit drie invalshoeken een interpretatie gegeven van hetgeen zijn ordegenoot bedoeld kan hebben. Hij maakt duidelijk dat Brandsma’s visie op de betekenis van journalistiek niet los gezien kan worden van de chaotische situatie waarin de wereld in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog verkeerde, geteisterd door ideologische strijd, antisemitisme, enzovoort.

Waaijman komt tot de conclusie dat Brandsma de katholieke waarheid – oftewel ‘het licht van het katholieke geloof’ – ziet als een in alles voelbare, spirituele oriëntatie in chaotische tijden, die als een ‘gezindheid’ uit al het gepubliceerde oplicht. Dit gaat volgens Brandsma verder dan de blote inhoud van een journalistieke uiting: het maakt, zo zou men naar onze tijd vertaald kunnen zeggen, de beroepsethos van de journalist in kwestie en de doelstelling van de redactie van het medium zichtbaar.

Ook zonder de katholieke of – breder – de christelijke context biedt een reflectie op het als ideaal verwoorde denken van Titus Brandsma over de betekenis van journalistiek inspiratie voor de praktijk van deze onmisbare werkvorm. Er gaat de oproep van uit dat het loont te blijven zoeken naar het goede dat nog steeds dient te gebeuren. Media zonder moreel kompas ontbreekt het aan richting, zodat ze uiteindelijk stuurloos gaan zwalken. Het kritische publiek neemt dat waar. Mij viel op dat lezers de krant van hun keuze op het hoogtepunt van de migrantencrisis nauwlettend volgden in het zoeken naar de juiste balans in de berichtgeving en opinievorming tussen ‘hoofd’ en ‘hart’.

Het ontwikkelen van een moreel kompas door media die ertoe doen, geeft richting aan veelzijdige en bezonnen publieke meningsvorming over actuele vraagstukken. We zijn aangewezen op verantwoorde journalistiek, op journalisten die verantwoordelijkheid tonen en verantwoording afleggen. Voor pseudojournalistiek – ook van doehet-zelvers op internet – dienen we ons te hoeden, vooral wanneer de vrijheid van meningsuiting misbruikt wordt.

Journalistiek die getuigt van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid, benut de speelruimte van vrijheid en onafhankelijkheid. Wie in de verleiding komt journalisten in een dwangbuis te dwingen, dient strafregels te schrijven. Een uitspraak van de in 1929 geboren veelzijdige kunstenaar, dichter en journalist Armando lijkt mij daarvoor geschikt. Ze luidt: ‘Persvrijheid is het belangrijkste wat we hebben om gekke dingen tegen te gaan.’ Beknopter kan men het niet formuleren. En bovendien: qua begrijpelijkheid kan er geen juridische formulering tegenop.

Over Titus Brandsma

Titus Brandsma (1881-1942), geboren in Oegeklooster (bij Bolsward), ontwikkelde zich als karmeliet en pastor tot een veelzijdig persoon met een opvallende maatschappelijke betrokkenheid. Hij onderscheidde zich als hoogleraar, journalist, promotor van middelbaar onderwijs en strijder voor de Friese taal en cultuur. Titus Brandsma had vier oudere zussen en een jongere broer. Drie zussen werden non. Eén trouwde: Gatske Brandsma, met Michiel de Boer. Zij kregen een zoon Jan de Boer (die jong overleed) en een dochter Theresia de Boer, die trouwde met Hans Hettinga. Dit echtpaar kreeg zeven kinderen, zes jongens en een meisje. De nazaten van Titus Brandsma (vier wonen nog in Fryslân) noemen hem nog altijd ‘Heeroom Titus’.

Bron: Friesch Dagblad

Joan Hemels

Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.