“Waar kom je vandaan?” Een simpel antwoord bestaat er voor veel Surinaamse Hindoestanen niet. Sommigen, zoals ik, hebben ouders die uit de Surinaamse hoofdstad Paramaribo komen. Velen zijn beter bekend met platteland in districten als Nickerie voordat ze in de jaren ‘70 in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en in andere steden terechtkwamen. Maar voor allemaal begint het verhaal met voorouders uit het voormalige Brits–Indië. Mensen die met hun reis naar Suriname hun lot in eigen handen namen en hun oude identiteit achter zich lieten.
Zo schetst auteur Shantie Singh ook de krachtige stamvader Ramdew Raj, die Vervoering inluidt. Op de vlucht voor Britse soldaten migreert hij in 1912 als contractarbeider van India naar de fictieve Johannapolder in Suriname. Tijdens de tocht op de Chenab, het schip dat hem meevoert, vindt de achttienjarige Ramdew steun van de mysterieuze Kumari. Samen belanden ze op de suikerplantage Waterloo in Nickerie waar ze zich vijf jaar lang moeten zien te redden.
Suriname was een prachtig land, zo werd Ramdew beloofd, maar dat valt vies tegen. Als contractarbeiders slapen de mannen en vrouwen in de barakken van de voormalige slaven en maken lange uren op de plantages. Ze verdienen maar een schijntje met het kappen van suikerriet en de diensten in de fabriek waar de suiker verder wordt bewerkt. En dan zijn ze nog niet eens verzekerd van een goede maaltijd of een stuk grond op eigen naam.
Maar Singh schildert haar personages niet als passieve slachtoffers af. De sterke familiecultuur en religieuze hindoetradities zorgen voor structuur en hoop in het leven van Ramdew Raj, die later bekend komt te staan als dé Raj. Op de plantage lukt het hem een groot netwerk op te bouwen en dwingt hij respect af door te bemiddelen bij conflicten. Die status is voor Yash, een zoon die Ramdew buiten zijn huwelijk met de mooie Shakuntela krijgt, de aanleiding om zich nog meer te bewijzen. Aan zijn stiefmoeder Kumari en halfbroer Amitav, maar vooral aan de Raj en zijn Shakuntela.
Van haar hoorde hij verhalen over haar thuisland India en de Rajput-kaste waarvan zij afstamt. Hij ontwikkelt zijn eigen vertelkunst in een heel ander sociaal klimaat. Het zijn de jaren ’40. Surinaamse mannen nemen als militair deel in de Tweede Wereldoorlog en de roep om meer autonomie vult de straten. Zelf schopt hij het van militair tot publieke spreker en zet hij zich in voor een betere positie voor Hindoestanen.
Het is zijn zoon Mukesh die als derde generatie verhalenverteller te maken heeft met een gebrek aan creativiteit. Zijn opleiding tot leraar aan de kweekschool brengt hem naar Paramaribo. De stad met glamour, Bollywoodfilms en Hindoestaanse meisjes in spijkerbroeken. Hoewel de onafhankelijkheid van 1975 steeds dichterbij komt, wil hij in eerste instantie in Suriname blijven. Maar het is uiteindelijk Nederland dat naar hem lonkt.
Eenmaal in Almelo waar hij in een fabriek van beschuitproducent Bolletje werkt, krijgt Mukesh amper nog verhalen over zijn lippen. Hij wil in Nederland blijven, een toekomst opbouwen. In Suriname was er simpelweg niets meer voor hem. Mukesh staat symbool voor de Hindoestanen die zich compleet richten op Nederland na hun migratie. Zijn kinderen krijgen Nederlandse namen, Sandra en Stefan, spreken thuis alleen maar Nederlands en komen alleen via bruiloften en kennissen van hun ouders iets meer over Suriname te weten.
Maar Sandra heeft behoefte aan meer. Zij krijgt Mukesh weer zover de verhalen over de Indiase Rajputen met haar te delen. Sandra maakt deel uit van een nieuwe generatie die gefascineerd is door de mythes uit India en die onlosmakelijk zijn verbonden met Suriname. Zonder tastbare erfstukken zijn deze mythes ook het enige wat de meeste Surinaamse Hindoestanen nog van hun voorouders hebben.
In haar roman beschrijft Singh een Hindoestaanse familie die herkenbaar is voor velen met haar achtergrond, en toch uniek blijft. Ze springt tussen verschillende tijdsperiodes heen en laat zo zien hoe migratie zijn sporen achterlaat. Verhalen over een voormalig thuisland geven houvast en duidelijkheid aan migranten, maar laten de verteller vrij zelf nog verder te fantaseren.