De socioloog Kees Schuyt heeft het kortweg over ‘het onderdrukken van de neiging om te onderdrukken’. Een mooie filosofische definitie geeft Paul Ricoeur: tolerantie is ‘de vrucht van een vorm van ascese in de uitoefening van de (persoonlijke of publieke) macht. Zij is een individuele of publieke deugd, die erin bestaat, niet in te grijpen, te interveniëren of te verhinderen, af te zien van bepaalde eisen, hoewel dat in mijn/ons vermogen ligt.’
Intolerantie kan vanuit deze definities worden begrepen als ingrijpen in praktijken en het trachten te verbieden van opinies die ons niet zinnen. Deze betekenis van het begrip gaat al terug naar de tijd van de godsdienstoorlogen in de zestiende en zeventiende eeuw, waar het ging om het verdragen van dissident geleefd geloof en dus om het opgeven van het ideaal van een in religieus opzicht homogene politieke gemeenschap.
Een paar actuele voorbeelden. Ik kan de mening van een columnist of politicus verafschuwen, maar er tegelijkertijd zelfs voor opkomen dat zij wel de ruimte en de vrijheid krijgt die mening te laten horen. Ik kan een grote weerzin voelen tegen boerka’s, maar toch opkomen voor de vrijheid van godsdienst die deze dracht mogelijk maakt. Volgens sommige historici was Voltaire een van de eersten die opkwam voor tolerantie in deze zin van het woord.
Maar waarom zou ik mijn neiging om die columnist te ontslaan (gesteld dat ik over die macht beschik) eigenlijk onderdrukken? Waarom zou ik praktijken die ik hartgrondig afwijs eigenlijk aanvaarden, vanwaar mijn impuls om weerzinwekkende opinies te weren eigenlijk onderdrukken? Is dat niet eerder een vorm van lafheid, een merkwaardige vorm van masochisme, een gebrek aan een rechte rug of minstens laakbare onverschilligheid? Hier komen we bij de kern van het begrip tolerantie. Het antwoord moet zijn: omdat er door tolerantie iets zeer belangrijks wordt beschermd waardoor ik bereid ben de prijs en de moeite van de verdraagzaamheid betalen. Dat beschermwaardige is in het voorbeeld van de columnist het vrije publieke debat, zo cruciaal voor een democratie, dat mede door tolerantie van meningen, óók onaangename of afwijkende, mogelijk wordt gemaakt. In het voorbeeld van de boerka is dat de vrijheid van godsdienst, een van de eerste van de reeks vrijheden die onze moderne rechtsstaat schragen.
De centrale paradox van de tolerantie
Er is veel gediscussieerd over ‘paradoxen’ die in het begrip tolerantie schuil zouden gaan. In 1995 bracht Bernard Williams de centrale paradox van de tolerantie als volgt onder woorden: ‘Tolerantie lijkt onmogelijk, want ogenschijnlijk vraagt zij van ons dat wij van mening zijn dat een bepaald geloof of een bepaalde praktijk volstrekt verkeerd of slecht is, maar er tegelijkertijd iets intrinsiek goeds in zien wanneer wij die laten gedijen.’
Toch hoeft van een paradox geen sprake te zijn wanneer wij inzien dat goed begrepen tolerantie altijd in dienst staat van een hoger goed dat door haar wordt beschermd en die de tolerantie tegelijkertijd begrenst; zij kan dus nooit zelf de hoogste waarde zijn. In zo’n hoger collectief goed is de tolerantie ingebed. Wie tolerantie bijvoorbeeld bepleit omdat zij de ‘open samenleving’ mogelijk maakt, geeft daarmee aan dat deze open samenleving zelf niet ‘geopend’ en prijsgegeven kan worden. Wordt deze (ernstig) bedreigd, dan naderen we ook de grens van de tolerantie.
De enige maar ook absolute grens bij de tolerantie in het voorbeeld van de columnist is het gebruik van geweld of het oproepen of dreigen daarmee, omdat dat het publieke debat zelf vermoordt. Wat dat betreft is er weinig reden om tevreden te zijn met het Nederlandse tolerantieklimaat, want met grote regelmaat horen wij over ernstige bedreigingen in de richting van mensen die in het openbaar meningen verkondigen die anderen niet bevallen, recentelijk nog bij de discussie over Zwarte Piet.
Oorlogszuchtige tolerantie
Er is nog een andere ontwikkeling die tolerantie in bovengenoemde zin ondermijnt. ‘Cultuur’ of beschaving en zelfs ‘traditie’ is vandaag voor menigeen de aanduiding van zoiets als een politieke scheidslijn. Dat is een zeer opmerkelijke ontwikkeling. Het is dan niet langer ‘ideologie’ die ons verdeelt, zoals ten tijde van de Koude Oorlog (socialisme of kapitalisme), ook niet zozeer onze staatsvorm (democratisch of niet), maar de cultuur en zelfs de religie als onderdeel daarvan. Wij mogen in Nederland de laatste jaren dan afscheid hebben genomen van een ietwat rozig idee over een ‘multiculturele samenleving’ als een harmonieuze samenzang van vele culturele stemmen, maar we zijn onszelf en anderen nog steeds blijven beoordelen in termen van ‘cultuur’. We zijn kortom geen multiculturalisten meer maar des te meer ‘culturalisten’. Voor menigeen staan de zaken vandaag zelfs zo: ‘wij’ hebben cultuur (beschaving, vrijheid, gelijkheid etc), maar ‘zij’ zijn cultuur, dat wil zeggen nog steeds in de greep van niet-liberale cultuurwaarden en een ‘achterlijke’ religie.
Deze nieuwe politieke verdeling en verdeeldheid raakt ook het begrip tolerantie. Want wat gebeurt er als tolerantie onderdeel wordt van een cultuurstrijd? Dan verliest het begrip zijn zelfbeperkende en zelfkritische kracht en wordt het op zijn beurt de aanduiding van een scheidslijn, namelijk die tussen tolerante en niet-tolerante culturen of religies. Tolerantie verandert dan van de deugd van de terughoudendheid (niet ingrijpen, niet verhinderen etc.) in een eigenschap waarmee ik mijzelf en mijn cultuur feliciteer en waarmee ik de ander zijn tekort inwrijf. Laten we een nauwkeuriger kijken naar deze opmerkelijke ontwikkeling.
Tolerantie als wapen in een cultuurstrijd
Een derde betekenisverschuiving van tolerantie heb ik eerder al aangeduid als een tolerantie die oorlogszuchtig wordt. Volgens de Amerikaanse politiek filosofe Wendy Brown moeten we weerstand bieden aan de verleiding om de ‘deugd’ van tolerantie in de fantasie los te maken van macht en onderwerping en te associëren met alles wat goed en humaan is. Want dit is precies wat er in bepaalde operaties van een liberaal-imperiale politiek gebeurt: deze politiek kan tolerant zijn jegens ‘diversiteit’ omdat zij zelf als ‘neutraal’ en ‘universeel’ poseert en daarom de scheidsrechter van culturele en religieuze pluraliteit kan zijn. Het conservatisme is op dit punt eerlijker, omdat het erkent dat zijn waarden en loyaliteiten verbonden zijn met de nationale cultuur.
Vandaag, zo luidt Browns kritische observatie, kan tolerantie conflicten depolitiseren, soms zelfs een substituut worden voor rechtvaardigheid, en ten slotte ook bepaalde individuen en groepen als inherent inferieur en ‘intolerant’ labelen en zo dienen als voorwendsel voor (gewelddadige) interventie.
Zoals we weten was het Geert Wilders die in 2007 de laatste stap zette in deze curieuze gedaanteverandering van de tolerantie in de richting van een wapen in een cultuurstrijd. Zijn partij pleitte vanaf dat moment voor de opschorting van de vrijheid van godsdienst voor moslims in naam van de vrijheid. Dit mag ons absurd in de oren klinken, maar het is niets anders dan de (onder meer uit de Republiek van Weimar bekende) logica van de ‘uitzonderingstoestand’. Bij Wilders is het altijd vijf voor twaalf, en dus zijn er uitzonderlijke maatregelen nodig. In concreto: om de vrijheid als de naam van onze politieke orde te redden (denk aan uitdrukkingen als ‘het vrije Westen’ of de Duitse Freiheitlich Demokratischer Grundordnung) moeten wij bepaalde burgerlijke vrijheden als tijdelijke maatregel opschorten. Exit de godsdienstvrijheid voor moslims. In dit nieuwe discours is intolerantie de morele en politieke plicht van beschaafde mensen en democratische politici. Tolerantie staat dan niet langer in dienst van de morele autonomie zoals bij Mill of zelfs maar de lieve vrede (zoals bij iemand als Spinoza. Zij is nu een wapen geworden in de polemische zelfbevestiging en politieke afgrenzing van onze politieke orde in naam van de ‘wil’ van het volk.
Godsdienstvrijheid
Een andere betekenisverschuiving. In haar nieuwe boek over de nieuwe intolerantie jegens religie (vooral de islam in Europa en de Verenigde Staten) maakt de filosofe Martha Nussbaum zich niet schuldig aan de variant van politieke correctheid die Furedi bekritiseert – het verplichte applaus voor groepsverschillen – maar verdedigt zij een belangrijke stelling, namelijk dat het van groot belang is ‘dat we de omstandigheden in de wereld zodanig bijschaven dat niet alleen de vrijheid om te geloven beschermd is, maar ook de vrijheid om openlijk van dat geloof blijk te geven en de riten die daarvan deel uitmaken uit te voeren.’ Wie dit onderschrijft heeft nog heel wat te doen, en bepaald niet alleen in Europa of de Verenigde Staten!
Zij demonstreert vervolgens overtuigend dat de zo opgevatte godsdienstvrijheid in de Verenigde Staten beter beschermd is dan in Europa, iets wat deels historisch verklaarbaar is en deels samenhangt met een onderliggende opvatting over wat een politieke gemeenschap is. Veel van de kolonisten die naar de Amerikaanse kolonies trokken hoopten daar godsdienstvrijheid te vinden en niet louter ‘tolerantie’, een begrip dat lange tijd bleef verwijzen naar hiërarchisch georganiseerde samenlevingen en naar meerderheden die minderheden ‘grootmoedig’ hun rechten gunden. En als een rode lijn door haar boek loopt Nussbaums kritiek op de door Europese natiestaten nagestreefde religieuze, etnische of nationale ‘homogeniteit’ die minderheden liever assimileert dan tegemoet komt of ‘accommodeert’ zoals in de Verenigde Staten meestal het geval is.
Zo beoordeelt Nussbaum het Franse laïcité-stelsel als ‘een non-religie als staatsreligie’(the establishment of non-religion), dus als een soort seculiere religie. Zij wordt hierin deels gesteund door Jean Bauberot, de bezetter van de enige leerstoel over de laïcité in Frankrijk, die de laïcité als een Franse vorm van civil religion beschouwt. Over Amerika’s eigen civil religion zwijgt Nussbaum overigens merkwaardigerwijs in alle talen. Maar is dat niet de Amerikaanse variant van de nationale ‘homogeniteit’? Ik vrees wel dat Nussbaum gelijk heeft waar het gaat over de Europese natiestaten. Deze hebben, in het bijzonder in crisistijden zoals momenteel, de neiging zich te gaan opvatten als een soort ‘gated communities’, maar dan op nationale schaal, waarin de alleen wenst om te gaan met ‘ons soort mensen’ en minderheden gelijke ruimte weigert. Het is ongetwijfeld om die reden dat zij in haar boek pleit voor ‘inlevende verbeelding’, vooral in de wereld en de ervaringen van minderheden.
Besproken en aanbevolen literatuur:
– Wendy Brown, Regulating Aversion. Tolerance in the Age of Identity and Empire, Princeton, 2006.
– Frank Furedi, On Tolerance. A defense of Moral Independence, London/New York, 2011.
– Herbert Marcuse, ‘Repressive Toleranz’, in: idem: Schriften VIII, Frankfurt am Main, 1984, 136-166.
– Martha Nussbaum, De nieuwe religieuze intolerantie. Een uitweg uit de politiek van de angst, Amsterdam, 2013. Vertaling van The New Religious Intolerance. Overcoming the Politics of Fear in an Anxious Age, Harvard, 2012.
– John Christian Laursen & María José Villaverde (eds.), Paradoxes of Religious Toleration in Early Modern Political Thought, Lanham: Lexington Books, 2012.
– Marcel ten Hooven (ed.), De lege tolerantie. Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland, Amsterdam: Boom, 2001.
Bovenstaande tekst is de lezing over tolerantie die Theo de Wit op 16 april in Almere heeft gehouden.