Het is mogelijk om twee manifestaties van nationaal wij-gevoel te onderscheiden; ze worden in de wetenschappelijke theorievorming aangeduid met ethnic nationalism en civic nationalism. Nu heeft de wetenschap onmiddellijk ook ingezien dat die twee vormen, etnisch en civiek, nooit in hun onvermengde, pure vorm waarneembaar zijn, en sommigen vinden het om die reden zelfs een oneigenlijke en misleidende zwart-wit-tegenstelling.
De nationalistische visie op staat en samenleving bevindt zich per definitie op een glijdende schaal tussen civiek en etnisch georiënteerde polen. In de praktijk zien we altijd een mengwaarde tussen beide uitersten.
Zo is bijvoorbeeld in de diverse beleidsmaatregelen om de sociale cohesie in Nederland te bevorderen soms sprake van maatschappelijke verschijnselen (jeugdcriminaliteit), maar die wordt in nationalistische zin geëtniciseerd door jeugdcriminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders anders te problematiseren dan bijvoorbeeld jeugdcriminaliteit onder blonde, blauwogige Feijenoordsupporters (waar we Wilders zelden over horen). Terwijl inburgeringscursussen in Canada vooral gaan over burgerschap, hoort daar in Nederland ook culturele inburgering bij: manieren van omgang, historisch referentiekader.
Toen premier Balkenende het in de jaren 1990 had over de noodzaak van gedeelde ‘normen en waarden’ doelde hij weliswaar primair op het gehoorzamen aan de wet of dingen die vergelijkbaar zouden zijn met de pledge to the flag; maar blijkens andere uitlatingen zat daar ook een ondertoon in van wat hij de ‘VOC-mentaliteit’ noemde, een ‘stoere jongens, ferme knapen’-gevoel dat afkomstig is, niet uit ijshockey of samen bierdrinken, maar uit de negentiende-eeuwse, historistisch-nationalistische trots op het koloniale verleden van de Verenigde Provinciën.
Zoals zijn meeste generatiegenoten zal Balkenende in zijn jeugd dat nationaal-Hollandse ideologische erfgoed aangeleerd hebben gekregen dankzij de schoolplaten van Isings, De scheepsjongens van Bontekoe en de liederenbundel Kun je nog zingen, zing dan mee!
Dit alles stip ik aan, niet om er schande van te spreken, of om specifiek de Nederlandse samenleving te hekelen. Ik gebruik het Nederlandse voorbeeld alleen omdat het de lezer vertrouwd is, en om te laten zien hoe hier te lande (maar niet alleen hier) in het civieke nationalisme van de sociale cohesie vaak etnische wij-gevoelens verweven zijn, onbewust of onderhuids.
‘Henk en Ingrid’ zijn boeiende iconen van het volkse Nederlanderschap omdat ze twee eigenschappen over een kam scheren: hun modale, niet-elitaire situatie (ze zijn de tegenpolen van de ‘hoge heren’, ze heten niet Evert-Jan of Adelheid), en ze zijn uit een vaderlands, pre-immigratie-nest afkomstig (ze heten geen Humberto of Aisha). Dat maakt Henk en Ingrid tot exemplarische verduidelijking van hoe het nationalisme het volk altijd in deels sociale, deels etnische termen ziet, burgerschap en etniciteit als gerelateerde dingen beschouwt.
‘Nationalisme’ is onderdeel van de boekenreeks ‘Elementaire deeltjes’ bij Amsterdam University Press en verschijnt deze week. Bovenstaande tekstdelen zijn afkomstig uit het hoofdstuk ‘De onvermijdelijke grijstinten’.