Anno Sjoerd Brandsma werd in 1881 geboren in Oegeklooster, een klein gehucht in de buurt van Bolsward. Bolsward vormde toendertijd een katholieke enclave in het voor het merendeel protestantse Friesland. Op zijn achttiende deed Anno intrede bij de Orde van de Karmelieten in Boxmeer. Hij nam de kloosternaam “Titus” aan – waarschijnlijk naar zijn vader, die ook zo heette. In 1905 werd broeder Titus tot priester gewijd.

Titus was van nature intelligent en leergierig. Ondanks zijn kwetsbare gezondheid lukte het hem om na zijn priesterwijding aan de Pauselijke Universiteit Gregoriana in Rome in 1909 te promoveren. Hij keerde terug naar Nederland, waar hij doceerde aan het studiecentrum van de karmelieten in Oss. In 1923 werd hij hoogleraar filosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar hij in 1932 werd benoemd tot Rector Magnificus.
Naast zijn academische carrière was Titus ook zeer actief in de journalistiek. Zo was hij geestelijk adviseur van de Nederlandsche Rooms-Katholieke Journalistenvereeniging en pleitte hij voor betere arbeidsomstandigheden voor katholieke journalisten. Ook was Titus betrokken bij een tal van organisaties die zich inzetten voor het onderwijs en speelde hij een grote rol bij de introductie van het Fries in het lesprogramma van het lagere onderwijs in Friesland.
“Het nationaalsocialisme, wijsgerig bezien”
Begin de jaren ’30 begon het nationaalsocialisme een steeds belangrijkere rol te spelen in de Nederlandse samenleving. Titus observeerde deze ontwikkeling en reageerde er sterk op. In meerdere publicaties bekritiseerde hij het nazisme als ideologie evenzeer als de sociaal-politieke ontwikkelingen die de beweging teweegbracht in de Duitse, en later ook de Nederlandse samenleving. In 1936 sloot Titus zich aan bij het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische Intellectuelen. De organisatie, wiens leden van verschillende religieuze en ideologische achtergronden kwamen, trachtte het Nederlandse volk te waarschuwen voor de gevaren van het nationaalsocialisme.
Met dit standpunt was Titus in overeenstemming met de Nederlandse bisschoppen. In februari 1934 publiceerde het episcopaat voor het eerst een herderlijke brief aan gelovigen met directe betrekking tot het nationaalsocialisme. Vanaf dat moment was het standpunt van de kerk duidelijk: men kan niet én katholiek zijn én sympathiseren met het nationaalsocialisme. In 1935 verboden Nederlandse bisschoppen NSB-lidmaatschap aan katholieke gelovigen.
Ook op de universiteit besteedde Titus aandacht aan dit onderwerp. In het voorjaar van 1939, slechts één jaar voor de Duitse bezetting van Nederland, ontwikkelde Titus een college die hij met een zekere nuchterheid ‘Het nationaalsocialisme, wijsgerig bezien’ noemde. Desondanks zijn duidelijke standpunten maakte Titus andersdenkenden nooit tot vijand. In zijn colleges stelde hij zich open voor dialoog, ook met studenten die met de NSB sympathiseerden.
Ook bij het uitbreken van de oorlog bleef onder leiding van aartsbisschop Jan de Jong het Nederlandse episcopaat in openlijk verzet tegen de NSB en de Duitse bezetting. Toen de NSB onder anderen vroeg om een grotere invloed in de katholieke pers, voor het verwijderen van joodse leerlingen aan katholieke middelbare scholen en voor het instellen van een NSB-er aan het hoofd van het Christelijk Nationaal Vakverbond, hielp Titus aartsbisschop de Jong met het schrijven van een herderlijke brief die deze ontwikkelingen streng veroordeelde. Deze werd in juli 1941 gepubliceerd. Ook maakte De Jong duidelijk dat iedere katholiek die aansluiting zocht bij de NSB van alle katholieke sacramenten de toegang ontzegt zou worden. “Non possumus non loqui,” citeerde hij in zijn brief in het Latijn. De boodschap was duidelijk: katholieken in Nederland mochten tegenover deze ontwikkelingen niet langer zwijgen.
In december 1941 assisteerde Titus De Jong met het schrijven van een brief aan katholieke dagbladredacteuren. Hierin verklaarden ze dat het opnemen van NSB-advertenties in de katholieke pers ten strengste verboden was. Samen met De Jong verspreidde Titus deze brief over heel Nederland. Dit werd in januari 1942 door de Duitse Sicherheitsdienst geregistreerd als een ondergrondse en illegale activiteit. Diezelfde maand werd Titus gearresteerd en naar de gevangenis van Scheveningen afgevoerd.
“God zegene Nederland, God zegene Duitsland”
Zeven weken verbleef Titus in isolatie in de Scheveningse gevangenis. Daar werd hij gevraagd om te verklaren waarom het Nederlandse volk, en met name de katholieken, zich tegen de NSB verzetten. Het werd een verslag van acht pagina’s, waarin hij punt voor punt zijn standpunt verdedigde en eindigde met een gebed: “God zegene Nederland, God zegene Duitsland. God geve dat beide volkeren weldra in volle vrede en vrijheid naast elkander staan (…)” Titus weigerde zijn NSB-sympathiserende studenten aan de universiteit van Nijmegen te veroordelen. Ook weigerde hij de Duitse onderdrukker te demoniseren, ondanks zijn afkeer van hun ideologie. Zijn betoog werd later een brochure die door het Nederlandse verzet verspreid werd.
Op 12 maart 1942 werd Titus naar kamp Amersfoort doorgestuurd. Op 16 mei 1942 werd hij naar het concentratiekamp Dachau gedeporteerd. Daar arriveerde hij op 19 juni. De 61-jarige, wiens gezondheid maar achteruit bleef gaan, werd snel in het kamphospitaal opgenomen. Daar werd hij onderworpen aan een aantal medische experimenten, en stierf hij op 26 juli 1942 aan een dodelijke injectie die een kamparts hem toediende.
Een drijvende kracht
Er zijn veel getuigenissen uit kamp Amersfoort die Titus noemen en beschrijven. Zo weten we dat Titus, ondanks zijn verslechterende gezondheid toch lezingen, preken, en zelfs een Goede Vrijdagviering heeft georganiseerd. Hij kon het goed vinden met zowel medegevangenen als bewakers, die hij weigerde te beledigen of minderwaardig te behandelen, en stond bekend om zijn vrolijke uitstraling.
Als karmeliet hield Titus zich zijn leven lang bezig met het concept van ‘mystiek’, ofwel het streven van de mens naar een grotere eenheid met God. Volgens Titus vormde God niet alleen de basis van onze menselijke natuur, maar was Hij ook aanwezig in alles wat ons op aarde omringt. Titus interesseerde zich in ‘godservaring’ van ieder mens, en hoe de mens God zoekt en ervaart te midden van zijn lijden. Over het concept van ‘lijdensmystiek’ heeft Titus uitvoerig geschreven.
Als academicus schreef Titus zelden over zichzelf. Zijn eigen gods- en geloofservaring is dus moeilijker te identificeren voor ons die nu afhankelijk zijn van archieven en getuigenissen om een beter inzicht te krijgen in zijn leven als priester in Oss en Nijmegen. Maar toen de omstandigheden in Nijmegen, en later ook in Scheveningen, Amersfoort, en Dachau steeds nijpender werden, kwam zijn godsrelatie meer en meer aan het licht. Het was voor hem bron van moed en hoop, tot aan het bittere einde. Het was de drijvende kracht achter alle daden waaraan hij tot op de dag van vandaag wereldwijd, zowel door Nijmegenaren als door Paus Franciscus, vereerd, herinnerd, en erkend wordt.
Dit artikel verscheen onlangs in De Linker Wang en kwam mede tot stand door hulp van Zr. Marieke Rijpkema.