De bevindingen van het onderzoek voor dit boek voegen daar nog een verbijsterend, gruwelijk element aan toe. Voor het eerst wordt aangetoond dat van de 400 Joodse mannen die vermoord zijn – slechts twee van hen zijn ontkomen – een groot aantal in augustus en september 1941 in de gaskamers van Schloss Hartheim nabij het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen zijn omgebracht. In dit kamp waren van mei tot augustus 1941 in het kader van het zogeheten euthanasieprogramma meer dan achttienduizend geestelijk en lichamelijk lebensunwertige mensenlevens vernietigd.
Geruchten over deze ‘zuivering’ drongen ondanks strikte geheimhouding in Duitsland door, en leidden tot protesten van hoogwaardigheidsbekleders van de evangelische en katholieke kerken, en zelfs in NSDAP kringen werd het maatschappelijk onrustig.
“[…]Hitler die in juni 1941 zijn grote aanvallen op de Sovjet-Unie gelanceerd had en geen onrust in zijn achterban kon gebruiken, gelastte op 24 augustus in hoogsteigen persoon onmiddellijke stopzetting van wat al die tijd misleidend het ‘euthanasieprogramma’ werd genoemd.” (p. 224). In de volgende bladzijden wordt beschreven hoe in bussen met geblindeerde ramen de geselecteerde mannen uit Mauthausen naar de pas gereedgekomen gaskamers worden vervoerd, zodat het moorden ongestoord kon doorgaan. In de woorden van de Israëlische dichter Nathan Alterman , “woorden kijken elkaar aan en raken buiten zinnen”.
De naar de keel grijpende vraag dringt zich op: Wat was er gebeurd wanneer geruchten die later vanuit vernietigingskampen hier en daar toch doordrongen over de moord op Joden, Sinti en Roma wel tot massa demonstraties of zelfs maar evenredige onrust in Nazigeledingen had geleid? Hoeveel mensen zouden in leven zijn gebleven? Het alleen maar stellen van deze onmogelijke, onvolkomen vraag geeft al een angstaanjagend antwoord.
Het verleden kan niet veranderd worden, maar het leren van tekortschieten kan de toekomst wel ingrijpend veranderen. Verzet tegen onrecht is een grensoverschrijdende, universele plicht.
Ik weet nu dat de ontmoeting – op dwingend verzoek – van leden van de Joodse Raad met Ferdinand aus der Fünten vlak na de moord in Hartheim eind september of begin oktober 1941 plaatsgevonden moet hebben. Het hartverscheurende verhaal van mijn vader, die als rabbinaal pastoraal werker mee gevraagd werd, klemt nog meer. De leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Amsterdam stelde hen officieel op de hoogte van het feit dat de opgepakte Joden in Mauthausen de dood hadden gevonden.
“De lafaards die ondanks de waarschuwing toch hadden getracht te vluchten, waren auf der Flucht erschossen”, bulderde hij, terwijl hij een doos as toonde. “Dit is wat van hen over is.”
Mijn vader kreeg de opdracht om tezamen met de jonge psychiater Herman Musaph het doodsbericht aan familieleden te melden. Zij doolden door de toen steeds meer verweesde straten. In de woorden van mijn vader. “Op elke hoek waar wij verschenen, begonnen mensen te huilen.”
Op die plek zal dit jaar de Namenwand verrijzen waarop ook de namen van de bij de razzia’s opgepakte mannen gegrift staan, te midden van honderdtweeduizend vermoorden.
Opdat wij gedenken tot verantwoordelijk leven.
De razzia’s van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam, Wally de Lang. Amsterdam: Atlas Contact (2021).
De in houd van dit artikel met als titel: ‘Verzet tegen onrecht’, de les van de Februaristaking in Nederland’, deed anders vermoeden. Ik verwachtte van de rabbijn een beschrijving van het moedige verzet van deze mannen en een eerbetoon aan hen. Een gemiste kans van deze rabbijn om ook van zijn en Joodse kant aandacht en erkenning te geven aan het leed dat vele niet-Joodse Nederlandse families hebben ondervonden in hun strijd tegen bezetting en onrecht; die hun leven hebben ingezet voor de vrijheid van medemensen. Dat wordt hier afgedaan met één algemeen zinnetje: “diepe eerbied voor de moed van degenen die toen opstonden tegen de vervolging van hun Joodse landgenoten, en voor allen die met gevaar voor eigen leven verzet boden en de vervolgden veilig opvingen.”. Na dat ene zinnetje gaat het artikel verder over de Joden zelf, wat ze meemaakten, de concentratiekampen, over Europa. Het gaat daarbij over schaamte en het niet over de rol van Joden zelf, in hoeverre ze zelf aan het verzet meegewerkt hebben, de Joodse Raad.
Zoals vaak gebeurt wordt ook dit binnen het Joodse-slachtofferverhaal getrokken als een falen van anderen. Andere slachtoffers worden verzwegen, Sinti en Roma pas veel later na de oorlog vermeld, namen van families en anderen die met grote risico’s voor zichzelf vervolgden opvingen en veiligheid boden. Mensen van verschillende afkomst die hun leven hebben ingezet voor het leven en de vrijheid van onwillekeurig wie. Ook in dit artikel over deze geweldloze verzetsgroep in 1941 wordt weinig aandacht gegeven, mannen die gefusilleerd werden en opgepakt of naar Duitsland afgevoerd. Waar worden van de Februaristaking “liefdevol alle namen en zoveel mogelijk persoonsgegevens van de bij het allereerste verzet opgepakte mannen” vermeld? waar is een namen wand voor alle verzetsstrijders? “Het leren van tekortschieten kan de toekomst wel ingrijpend veranderen”, geldt ook voor Joden, wereldwijd. Ook ten aanzien van een volk dat sinds 1948 onrecht lijdt: Een grens- en muren overschrijdende universele opdracht!