De liefde doet mensen stralen en bloeien, maakt hen aanwezig. Klassiek is het onderscheid tussen Eros en Agapè. Behalve de erotische liefde is er de liefde die bestaat in het opkomen voor de ander, tot zelfs je leven geven voor een ander toe. Erotiek en Agapè of ‘caritas’ kunnen goed samen gaan.
In de erotiek kennen we de hartstocht: mensen willen zich met elkaar verenigen, proberen de afstand tussen elkaar te niet te doen en de dood te overwinnen. Bij de liefde tussen man en vrouw kan daarvan een nieuw mensenkind de vrucht zijn.
Naast de hartstocht is er de tederheid in woord, blik en aanraking. Jaren geleden heef Ton Lemaire een mooi boekje hierover geschreven: De tederheid (Ambo, Baarn 1968). De tederheid laat de ander als de ander bestaan. Ze bevestigt in het strelen van de huid, in haar blik en in haar kus dat er een afstand, een verschil, blijft. De ander is werkelijk de ander, de vreemdeling, de ongrijpbare. De tederheid bekrachtigt de kwetsbaarheid van de ander: zijn, haar eindigheid en sterfelijkheid. Het tedere gebaar, woord of blik troost de ander en verzoent deze met zijn of haar sterfelijkheid. De ander voelt zich bevestigd en erkend als degene die hij, zij is.
Tederheid en hartstocht gaan als eb en vloed heen en weer in de zee van de liefde. Zonder tederheid kan de hartstocht gemakkelijk gewelddadig worden. De tederheid kan er zijn zonder de hartstocht, het omgekeerde is bijna onmogelijk: de erkenning van het verschil dat de ander is, moet blijven bestaan.
Verliefdheid is een soort overgangssituatie. Je wordt verheven boven de saaiheid van het dagelijks bestaan en ziet de wereld met andere ogen. Ze kan voorbijgaan, maar ze kan zich ook voortzetten als liefde.
De tederheid slaat de brug naar de Agapè. Zij erkent de kwetsbaarheid van de ander en wordt mede-lijden, compassie. Je wordt geraakt door een ander en wil jezelf in dienst stellen van pogingen deze recht te doen, te laten opstaan en opbloeien. Dan overstijg je het gewoon menselijke van het gelijk oversteken. Je laat je ‘gijzelen’ door de ander voor wie je opkomt. Hier kan men op het spoor van God komen als degene die als liefde de dragende grond is van beider bestaan, ja, van al wat bestaat. Mensen die liefhebben worden geen beeld van elkaar, maar ieder is beeld van God en ze zijn dit samen.
De liefde, juist ook de naastenliefde, heeft een unieke eigenschap: ze maakt mensen gelijk en ze bevestigt dat ze anders zijn. Je wilt dat de ander niet boven je staat, noch onder je, maar dat je elkaars tegenover bent, partners, gelijken. Maar de liefde bevestigt tegelijk het verschil. Je wilt dat de ander van jou verschilt. Als de beminde een kopie wordt van jezelf, wordt alles grauw en doods. Het verschil tussen partners en tussen naasten is een verschil om je over te verheugen. Er ontstaat een nieuw ‘wij’ dat de verschillen respecteert en deze met elkaar verbindt.
Over de liefde schrijven in een column is bijna onmogelijk. Het is dat het me gevraagd werd. Kijk liever om je heen en zie hoe mensen elkaar liefhebben, daarin soms slagen, soms falen.
Toeval bestaat niet! Enkele ogenblikken geleden bedacht ik dat ik Greco Idema wilde laten weten dat ik u ontmoet heb vanmiddag toen u een kopje thee kwam drinken, en een kort gesprekje met ons voerde – twee moslimvrouwen die even rust en verkoeling zochten in ’t Keldertje van het Dominicanenklooster.
Hoe bijzonder dat ik nu uw werkelijk mooie column hier lees, en dat ons onderwerp van gesprek ‘gewoon mens zijn’ feitelijk niet eens zo ver afstaat van het onderwerp van uw tekst hier.
Ik vond het heel prettig u ontmoet te hebben en wens u alle goeds!
Met vriendelijke groet, Ceylan Pektas-Weber (degene die naast u zat).
PS: Normaal gesproken zou ik schrijven, met ‘warme groet’, maar dat lijkt vandaag niet juist met deze temperaturen buiten én binnen!