Het thema van mijn toneelstuk Thuis is buitenstaanderschap. Iedereen kan zich een buitenstaander voelen, zelfs in eigen land of gezin. Buitenstaanderschap mag niet geclaimd worden door groeperingen die duidelijk ‘anders’ zijn. En met mijn roman Gezandstraald wilde ik overdragen dat de zoektocht naar een thuis niet in je omgeving begint, maar bij jezelf.
Tien jaar geleden vond ik zelf eindelijk mijn thuis. Het had lang geduurd. Ik gaf het rondzwerven in mijn jeugd er steeds de schuld van dat ik me nergens helemaal thuis kon voelen. Ik dacht dat teruggaan naar mijn geboorteplaats Curaçao de oplossing zou bieden. Want als ik me ergens in de wereld met recht thuis mocht voelen, dan was het wel daar, waar ik geboren was. Dat bleek een denkfout te zijn die er toe leidde dat ik in een depressie terecht kwam. Waarom was dat? Het antwoord is simpel: ik had niet nagedacht over wie ik zelf was. Ik liet dat van de omgeving afhangen.
Uiteindelijk vond ik mijn thuis niet op Curaçao of binnen de Nederlandse cultuur. Ik vond het in het schrijven. Net als huidskleur, vrouwzijn of religie, kan ook het schrijverschap worden ervaren als een identiteit. Identiteitsbesef, dat is het fundament van het je thuis voelen. Het begint van binnen. Vervolgens kan van daaruit aansluiting worden gezocht bij externe omstandigheden waarin de persoonlijke identiteit tot zijn recht komt: een land, een kerk, een biologisch restaurant of een homokroeg. Die externe omgeving krijgt op dat moment een belangrijke rol, want de persoon wordt aan een soort toets onderworpen. Je kunt jezelf misschien wel zijn, maar mag je dat ook zijn van ons, binnen onze groep?
Waar het om schrijven gaat, voel ik me het meeste thuis bij een lege pagina waarop ik alle woorden die ik wil, kan en mag opschrijven. Ik vraag me bij het volschrijven van een lege pagina niet af of ik me thuis voel, ik bén het gewoon. Maar dat wordt onmiddellijk anders als ik iets in opdracht moet schrijven, voor een specifiek doel of in een bepaalde vorm. Het mogen van de omgeving wordt op slag een moeten. Sta ik op zo’n moment even wat minder sterk in mijn schrijverschap, dan begin ik me ongemakkelijk te voelen. De beïnvloeding over en weer tussen wat er van binnen gebeurt en de omgeving luistert dan ook heel nauw. Ondanks het feit dat het thuis voelen van binnen begint, wordt het pas vervolmaakt wanneer het gedragen wordt door de omgeving.
Ander voorbeeld: ik ben een vrouw, maar als ik in een omgeving terecht kom waarin vrouwen slecht worden behandeld, zal ik me daar nooit helemaal thuis kunnen voelen. Omgekeerd kan de wereld mij zien als blank, bevoorrecht en Nederlands. Desondanks voel ik me niet op mijn gemak in een brasserie van Amsterdam Oud-Zuid. Dit brengt me op een volgend punt: de vraag wat thuis voelen is, komt pas op wanneer ik me ergens niet thuis voel. Dat is een wezenlijk kenmerk van het thuis voelen. In die zin is het vergelijkbaar met geluk. Iemand die gelukkig is, zal zich nooit afvragen wat gelukkig zijn eigenlijk betekent. Zo is het ook met thuis voelen. Je voelt je thuis wanneer je niet verlangt naar een andere, onbestemde of betere plek. Wanneer er geen heimwee is naar iets dat is achtergelaten. Of hoop op een plek waar het beter is. Wanneer het goed is in het hier en nu. Het is een staat van zijn waar ieder mens recht op heeft. En als iemand zich ergens niet thuis voelt, moet hij of zij er naar kunnen en mogen streven.