Een vreemde cultuur

Als Marco Polo het vasteland van India beschrijft, komen wij meer te weten over de cultuur en de godsdiensten die hij er heeft waargenomen. In de eerste plaats beschrijft hij de kust van het Tamil-gebied, in die tijd gewoonlijk Maabar genoemd. Hij prijst dit land zeer: ‘Dit is het beste India dat er is’.¹ De koopman is onder de indruk van de producten die hij er aantrof, met name de edelstenen en parels. Uitvoerig beschrijft hij de duikers die de pareloesters naar boven haalden. Hier vermeldt hij ook een opvallend aspect van Indiase religiositeit: bij iedere onderneming huurden de duikers brahmaanse tovenaars (incantatori) in, die met magische middelen de haaien op afstand hielden.

Wat voor godsdienst hadden de bewoners van dit land nu eigenlijk? Marco Polo typeert het met de woorden die hij in zijn beschrijving van talloze noordelijker streken als een refrein heeft herhaald: ‘Deze mensen aanbidden afgoden’ (Questa gente adorano l’idole). Hij bevond zich dus wederom in heidens gebied. Hij specificeert echter wel wat de verering in het land Maabar inhield: de meeste mensen aanbaden er namelijk het rund. Consequentie was dat niemand rundvlees at en al zeker niemand een rund zou willen doden. Direct relativeert hij echter ook weer: slachten was dan onbestaanbaar, maar er was wel een soort mensen die het vlees aten van een rund dat een natuurlijke dood was gestorven. Hij noemt deze mensen gavi. Dit is uiteraard een van de kasten aan de onderkant van de bevolkingspiramide; er is wel gesuggereerd dat het een oude benaming van de ‘paṟaiyar’ (paria’s) is.²

Kennelijk heeft het sterke bewustzijn van rituele reinheid veel indruk gemaakt op de Europese reiziger. Polo vermeldt hoe de bevolking, zowel mannen als vrouwen, zich strikt hield aan de reinheidsregels. Zo baadde men zich twee maal per dag, ’s morgens en ’s avonds, en nooit zou men voedsel of drank tot zich nemen zonder zich gebaad te hebben. Voor de westerse lezers verklaart de schrijver dat wie dit niet deed, als ketter werd beschouwd ‘zoals bij ons de Patarenen’.³

Grote aandacht krijgen de verschillende vormen van suïcide. Allereerst betreft dat de satī, de rituele zelfmoord van de echtgenote na het overlijden van haar man. Door de eeuwen heen hebben Europese reizigers altijd hun fascinatie getoond voor dit opmerkelijke gebruik. Polo beschrijft hoe bij de crematie van een man de echtgenote zich in het vuur wierp teneinde met hem te verbranden. Hij voegt daaraan toe: ‘Vrouwen die dit doen worden zeer geprezen, en veel vrouwen doen het.’ Een minder bekend fenomeen is hieraan verwant. We lezen hoe een misdadiger die ter dood was veroordeeld, kon kiezen om zichzelf te doden als offer aan een bepaalde godheid. Net als bij de satī is het meest opvallende punt dat de dader hiermee grote eer inlegde. Polo besluit dat een dergelijke heilige zelfmoordenaar door zijn verwanten met veel honneurs begraven zou worden.

Religieuze en magische voorstellingen beheersen het gehele leven in dit land. Dat maakt Marco Polo duidelijk door sterk de nadruk te leggen op de rol van schijnbaar onbelangrijke voortekens. Hij beweert zelfs dat nergens ter wereld zo veel waarde werd gehecht aan tekenen die iets over de loop van de gebeurtenissen zouden kunnen verraden. Als men iemand hoorde niezen kon dat al voldoende zijn om een begonnen reis af te breken. Vanzelfsprekend werd dan ook grote waarde gehecht aan wat in de sterren stond geschreven. Zorgvuldig werden bij de geboorte van een kind tijd en plaats van de geboorte en de bijbehorende stand van de sterren genoteerd.

Er zijn echter ook plaatsen waar godsdienst en ritueel in het bijzonder intensief werden beleefd. Polo noemt de kloosters (monasteri d’idole), waar men ook vele kinderen vond, met name meisjes, die door hun ouders aan de tempeldienst waren afgestaan. Hij beschrijft de religieuze feesten waarbij zij de goden het offervoedsel aanboden en de meisjes in het bijzonder ook dansten. Het instituut van de devadāsī’s blijkt in het Tamil-land een lange geschiedenis te hebben.⁴

golden-hour-2440066_1920
Beeld door: Pixabay

Een kaste apart

Een speciaal hoofdstuk wijdt Marco Polo aan de kaste van de brahmanen zoals hij die aantrof in het land Lar (Gujarat). Juist in dit gedeelte van het boek krijgen wij een bijzonder inzicht in wat hij van de godsdienst van India heeft begrepen.⁵ Nu bevat dit hoofdstuk ook wel een aantal forse fouten en misvattingen. Het is zeker niet waar, zoals Polo stelt, dat alle brahmanen uit Gujarat afkomstig waren. Erger: brahmanen worden hier beschreven als een groep kooplieden. Daaruit blijkt dat de religieuze positie van deze hoogste kaste de auteur geheel is ontgaan, ook al had hij hen eerder aan de Parelkust al als magische haaienbezweerders ten tonele gevoerd. Maar daar staat veel tegenover, want Polo geeft een keur aan informatie over de leefwijze van deze bevolkingsgroep.

Dat Marco Polo de brahmanen als kooplieden heeft leren kennen, is op zichzelf niet zo verwonderlijk. De priesterlijke functie van deze kaste viel voor de buitenstaander nu eenmaal minder in het oog. De handel, waar Polo’s belangstelling vooral naar uitging, werd zeker ook door vele brahmanen bedreven, in het bijzonder de handel in parels en edelstenen. Polo beschrijft de brahmanen als ‘de beste en betrouwbaarste kooplieden van de wereld.’ Hij typeert hen als een groep met een hoge moraal: zij zouden nooit leugens vertellen en concurrenten bedriegen. De brahmanen onthielden zich van vlees en alcohol en waren trouw in het huwelijk. Hun leefwijze was ook heel gezond: door hun strikte dieet leefden zij langer dan andere mensen. Polo heeft bovendien waargenomen hoe zij het betelblad kauwden en hij denkt dat zij hier hun sterke tanden aan te danken hadden.

Brahmanen kon men volgens Polo herkennen aan het offerkoord dat zij over hun ontblote bovenlichaam hadden hangen. Het zogenaamde yajñopavīta, dat tot op de dag van vandaag de hoogste kaste kenmerkt, was ook toen al een opvallend teken. Het meest opvallende is echter dat Marco Polo beschrijft dat er twee verschillende levenswijzen onder de brahmanen waren. Enerzijds waren er de kooplieden, die zich in de maatschappij bewogen, handel dreven en met wereldse zaken bezig waren. Anderzijds waren er onder de brahmanen ook ordegeestelijken (uomini regolati), die een heel ander soort leven leidden. Zij vastten zeer streng en noemden zichzelf coniugati, ‘gebondenen’. Hier klinkt waarschijnlijk het woord yogī in door. Zij hadden alle banden met het wereldse leven verbroken en daarom droegen zij geen kleding. Zelf kenden zij geen enkele schaamte, omdat zij met hun geslachtsdelen in het geheel geen zonde deden. Hun leven werd overigens in vele opzichten bepaald door de strengste regels; zo zouden zij absoluut niet doden, zelfs geen insecten.

Aangenaam-Schouten-India1
Beeld door: Uitgeverij Damon/ RV

Wat Marco Polo hier beschrijft, zijn twee van de vier fasen van de klassieke leer van varṇāśramadharma: de positie van de huisman (gṛhastha) en die van de asceet (sannyāsī). Inderdaad waren dit de twee meest opvallende fasen van het brahmaanse leven; de voorbereidende periode van leerling en de tussenfase van woudbewoner zijn zoals te verwachten valt weggelaten. In het modelleven van de brahmaan valt immers vooral de absolute tegenstelling op tussen de man die midden in het maatschappelijk leven zijn rol speelde en de asceet die met alle wereldse beslommeringen gebroken had.

Nu was het verschijnsel van de brahmaanse wereldverzakers in het Westen niet geheel onbekend. In geschriften uit de oudheid vindt men er al enkele verwijzingen naar, ook bij christelijke auteurs. Zo verzette Tertullianus zich ertegen dat zijn tijdgenoten de christenen ervan beschuldigden wereldvreemd te zijn, met de woorden: ‘Wij zijn toch geen brahmaanse oftewel Indische naakte wijzen die in de bossen wonen en het leven ontvluchten’.⁶ Nieuw in de kennis van de brahmanen is echter dat Marco Polo zijn Europese tijdgenoten vertelt hoe binnen de brahmaanse gemeenschap beide levenswijzen naast elkaar te vinden waren: wereldse handelaren versus teruggetrokken asceten.

De schrijver accentueert het verschil door de sannyāsī’s in de meest radicale vorm weer te geven. Zij liepen geheel naakt en besmeerden slechts delen van hun lichaam met poeder van verbrande koemest ‘zoals christenen doen met wijwater’.⁷ Er wordt sterk de nadruk op gelegd dat de asceten geheel braken met seksualiteit. Marco Polo beschrijft uitvoerig hoe in de kloosters de asceten hun kuisheid bewezen: de meisjes die er in dienst waren, de devadāsī’s dus, stimuleerden de mannen door bij hen te gaan liggen en hen te strelen. Alleen wie geen erectie kreeg, mocht in het klooster blijven. Het is een lange traditie van het bewijzen van seksuele beheersing (brahmacarya): van Mahatma Gandhi, in het midden van de twintigste eeuw, is bekend dat hij geregeld het bed deelde met naakte meisjes uit de kring van familie of volgelingen om zijn beheersing te testen.⁸

Dankzij de geschriften van Marco Polo is de dubbele levenswijze van de hoge kasten uit India bekend geworden onder de Europeanen. Illustratoren hebben er ook de voorstellingen bij geleverd. Heel fraai is de dichotomie van brahmanen ‘in’ en ‘buiten’ de wereld uitgebeeld in het beroemde ‘Livre des merveilles’ van Jan zonder Vrees.⁹ Links zien wij enkele handeldrijvende brahmanen in vol ornaat, kennelijk hun waar aanbiedend aan de koning (die volgens Marco Polo graag parels en edelstenen kocht). Rechts zien wij een andere groep brahmanen, teruggetrokken in het bos, schaars of geheel niet gekleed, afgebeeld als een tegencultuur naast het stedelijke, handeldrijvende milieu. Onder de asceten zijn mannen en vrouwen; een tweetal lijkt zelfs een stel te zijn. Maar het opvallendste is nog wel dat zij ook in het bos met handelswaar (katoen of misschien sago) afgebeeld zijn. Eens een koopman, altijd een koopman. Dat idee moet Marco Polo wel aangesproken hebben.

Voetnoten

¹ Polo. Milione, par. 170.

² Yule, in: Polo, The Travels of Marco Polo, II, 875.

³ ‘come sono tra noi i paterini’. Polo, Milione, par. 170. De Patarenes vormden een geloofsbeweging, ontstaan in Italië in de twaalfde eeuw, verwant met de Katharen. Zie Bernard Hamilton, in: Hugh Eteriano, Contra Patarenos, 1-13.

⁴ Over de devadāsī’s: Kersenboom, Nityasumaṅgalī.

⁵ Polo, Milione, par. 173. Het is wel heel opmerkelijk dat een onbetwistbare autoriteit als K.A. Nilakanta Sastri vrijwel geheel aan dit hoofdstuk voorbijgaat: Nilakanta Sastri, ‘Marco Polo on India’, 119.

⁶ ‘Neque enim Brahmanae aut Indorum gymnosophistae sumus …’. Tertullianus, Apologeticum, caput XLII.

⁷ Polo, Milione, § 173. De vergelijking van de heilige as (vibhūti) met wijwater is zeer ter zake: het onderstreept het religieuze aspect van dit gebruik.

⁸ Mehta, Mahatma Gandhi and His Apostles, 190-202.

⁹ Bibliothèque nationale de France, Parijs, manuscrit français 2810, fol. 83r.

Als u het boek ‘Aangenaam kennis te maken – De ontmoeting van Europeanen met het hindoeïsme in India’ alvast wilt bestellen bij uitgeverij Damon, klik dan hier.

U kunt gratis verder lezen

Klik deze melding weg via het kruisje. Maar goede artikelen schrijven kost geld. Steun daarom onze schrijvers en word al vanaf € 5 per maand Vriend/in van Nieuw Wij.

Ik lees eerst het artikel verder.
jps

Jan Peter Schouten

Emeritus-predikant

Dr. Jan Peter Schouten studeerde theologie en sociologie en heeft verschillende publicaties op zijn naam staan over het hindoeïsme.
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.