Het was vrij rustig in de trein. De meeste reizigers waren al uitgestapt. Ik genoot van de stilte en las mijn krantje. Mijn aandacht werd van de tekst weggetrokken en naar het geschuifel en geritsel even verderop geleid. Een oudere man, wat vreemd gekleed en met een donkerblauwe pet met klep op zijn geelgrijze haar, liep van plaats naar plaats. Hij verzamelde de achtergelaten exemplaren van Spits, De Pers en Metro en schuifelde wat gebogen de hele coupé door. Hij rechtte zijn rug, keek rond. Naast me lag een beduimeld exemplaar van de Spits, geopend op de sportpagina. Ik had gezien dat een in zijn team teleurgestelde Ajax-fan of een zich verkneukelend niet-fan het zwaar geleden verlies van de vorige avond had geduid. De drie spelers in het rood-wit huilden tranen met tuiten, aangebracht met blauwe pen. De man kwam naar me toe. “Mag ik die krant, mevrouw, als u die niet meer nodig heeft?”, vroeg hij en wees naar het opengeslagen exemplaar op de stoel naast me. “Ja hoor, neemt u maar mee. Verzamelt u oud papier?”

De man glimlachte en antwoordde: “Nee mevrouw. Ziet u, ik ben gepensioneerd. Ik was altijd druk met dat werk, zes dagen per week. Weinig tijd voor iets anders. Toen ik met pensioen ging, had ik het gevoel: En wat nu?” Hij kuchte even en vervolgde met: “Weet u, toen ik wat onbeholpen thuis zat te zitten en veel ging wandelen, ben ik pas om me heen gaan kijken. Voor het eerst van mijn leven met echt geopende ogen. En ik schrok. Ik zag eenzaamheid en weinig warmte om me heen. Was me tevoren nooit zo opgevallen.”

Hij frommelde wat verlegen met de kranten in zijn handen. “Sinds een tijdje ga ik vijf ochtenden per week naar een verzorgingstehuis. De mensen daar gezelschap houden. Gewoon, een praatje maken. Helpen met de rolstoelen repareren. En mevrouw, voor díe mensen is een krant tegenwoordig onbetaalbaar. Dus verzamel ik de kranten uit de trein en neem die mee voor de oudjes. Hebben ze toch een krant.” Ik glimlachte terug. Ik attendeerde hem op de blauwe tranen van de Ajax-spelers maar hij zei dat de oudjes daar wel om zouden kunnen lachen. Hij kende zijn pappenheimers, ik niet. De trein stopte. Wij stapten uit, en knikten elkaar gedag.

Nadenkend over deze mooie onverwachte ontmoeting wandelde ik naar de bushalte. Zo’n eenvoudig iets, gelezen kranten verzamelen in treinen om een ander te plezieren. Zoiets onbelangrijks op het eerste gezicht, waarom was ik hier dan zo door geraakt? Door het belangeloos geven van zichzelf. Het was geen Samaritaans ingrijpen bij nood à la moment, maar het opmerken van een behoefte in de realiteit van alledag.

Aan geven gaat iets wezenlijks vooraf: de ander zien en horen, elke dag weer. Daarin de behoefte gewaarworden. Om dan niet vanuit eigen belang of prestige te gaan geven, maar om niet. De man zal voldoening halen uit zijn actie, maar dat was niet zijn motief. Echt zien en horen vergt stilte. De oude man was stilgelegd na zijn pensionering. Stilte om hem heen. Stilte in hemzelf. Zijn eigen ego werd eerst in slaap gewiegd, zodat niets het proces dat zich in hem afspeelde kon verstoren. Hij nam de tijd om rond te gaan kijken.

Als er voldoende stilte is om de ander te zien staan in zijn – vaak woordenloze – nood, kan er iets gaan stromen lijkt het. Naastenliefde die gunnend van aard is. Gunnen heeft te maken met eerbied, met aandacht, met jezelf opzij zetten en de ander centraal stellen. Geven en ontvangen: Het één completeert het ander en houdt elkaar in evenwicht. En hij zag, het viel hem toe. Het werd hem gegeven te geven.

Hoe vaak gebeurt het niet dat aan leed voorbij gegaan wordt, omdat mensen te druk met zichzelf bezig zijn? Soms zien ze wel mogelijkheden om actief te worden en te helpen, maar als dat niet in het eigen straatje past blijft men liever in het eigen tuintje harken. Hoe vaak gebeurt het niet dat er geschamperd wordt, dat iemand uitgelachen wordt, om wie hij of zij is, wat hij of zij voorstaat of doet. Het gaat soms zo ver dat een ander het ontstaansrecht ontkend wordt.

Het niet naar buiten maar naar binnen gericht zijn, geldt ook voor veel goedbedoelde initiatieven. Veel samenkomsten lijken steeds meer op het zalven van de eigen hoofden. De blikken ontspannen gericht naar het eigene. Zou het zo kunnen zijn dat juist de uitdaging ligt in het gespannen gericht zijn op wat er buiten je eigen kring gebeurt en nodig is? Dat je geprikkeld wordt buiten de eigen comfort zone te stappen?

Aan gemeend en belangeloos geven gaat dus stil zijn vooraf, zien en horen, gericht zijn op een ander. Buiten je eigen comfort zone treden en een ander gunnen tot zijn recht te komen. Er wezenlijk toe bijdragen. Het grootste voorbeeld dat ik als Christen heb, is Jezus. Op de hoogst mogelijke trede staat aandacht hebben voor een ander, zorg dragen voor elkaar. ‘Want de hele wet is vervuld in één uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ laat Paulus de Galaten weten.

Het lijkt een stoffig, een ouderwets tot een ander tijdperk horend begrip: naastenliefde. Het is ons theologisch voorgehouden, sociologisch aangetoond, psychologisch uitgelegd. We hebben onze eigen sores in deze tijd van financiële en andere crises. Søren Kierkegaard stelt: Christus heeft geen docenten aangesteld, maar om navolgers gevraagd. De krantenman zag de eenzaamheid, de financiële krapte, het proces van ouder worden dat vaak met beperkingen gepaard gaat en zag daar zijn plaats en volgde. Hij kwam in beweging en hoe luttel zijn inbreng misschien lijkt, een groep oude mensen kijkt vijf ochtenden per week naar hem uit en ontvangt hem warm. En zo brengt de krant ook goed nieuws.

marianne

Marianne van Waterschoot

Communicatiecoördinator

Marianne van Waterschoot werkt momenteel als communicatiecoördinator voor twee parochies. Ze doet daarnaast redactie & vertaalwerk en …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.