Afgelopen zondag was filosoof en religiewetenschapper Laurens ten Kate te gast in het tv-programma Het Vermoeden. Ten Kate is bijzonder hoogleraar Vrijzinnige Religiositeit en Humanisme aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Hieronder een interview met Ten Kate dat we vorig jaar plaatsten op Nieuwwij.nl.
Zijn vader was gereformeerd predikant, “een echte ARP’er, een doener; het ging hem om de praktijk, theoretische kwesties boeiden hem niet zo”. Moeder was “intellectueler ingesteld en daarnaast een echte domineesvrouw. Vader en moeder vormden samen een hechte tandem, ze leefden zeven dagen per week voor hun gemeente. Ik heb hen daarin altijd zeer bewonderd.” Dat zoon Laurens ten Kate (57) na de middelbare school theologie ging studeren, was dus niet zo vreemd. Of misschien toch ook wél? Want, herinnert hij zich, “ik was absoluut niet gelovig op de manier van mijn ouders. Dat er ergens een God zou bestaan en dat die God met mij dingen zou doen, vond ik al heel jong een moeizame gedachte.” Niettemin, het verschijnsel religie – “het enorme spel van verhalen, rituelen en beelden waarin het spreken in termen van iets buiten de mens als een belangrijke bron van zingeving wordt gezien” – liet hem niet meer los. Dat is nog steeds zo. Hij heeft er, zo zal in het gesprek blijken, zijn hoofd en zijn hart aan verpand.
Door: Jan van Hooydonk
Zijn intellectuele pad voerde hem al tijdens zijn studie van de godgeleerdheid naar de godsdienstfilosofie en daarna van diverse theologische-wijsgerige werkomgevingen naar de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht (UvH). Daar bekleedt hij sinds kort de nieuwe leerstoel Vrijzinnige Religiositeit en Humanisme.
U bent religieus, maar niet gelovig of kerkelijk?
“Het religieuze bepaalt mee mijn leven. Maar of ik ook gelovig ben? Het hangt er maar van af wat je onder geloof verstaat – geloven in een bestaande God, geloven in een betere toekomst voor de mens, geloven dat er dimensies in het leven zijn die je niet in je greep kunt krijgen? De Italiaanse filosoof Gianni Vattimo schreef een boek dat heet Ik geloof dat ik geloof. Die titel betekent: ik weet niet wat geloven inhoudt, maar ik weet zeker dat geloven voor mensen van nu een belangrijke, zij het raadselachtige ‘praktijk’ is. In die zin ben ik wel degelijk gelovig.” En kerkelijk? “Ik ben in Utrecht lid van de Domkerkgemeente. Ik kom er af en toe. Mijn vrouw en ik hebben onze kinderen laten dopen, want een kind krijgen is een geschenk.”
U gelooft niet in het bestaan van God, maar bent wel kerkelijk. Die combinatie lijkt me niet zo gebruikelijk.
“Ik vind ‘bestaan’ inderdaad niet het meest wezenlijke van God. Ik verbind de naam van God met iets in de mens dat duidt op het onverwachte, het niet-beheersbare, op wat filosofen transcendentie noemen. Als de naam van God staat voor die dimensie, even onbeholpen als betekenisvol, dan spreek ik graag over God. Ik vermoed dat veel mensen in en buiten de kerken, afgezien dan van een bepaalde orthodoxie, dicht bij deze opvatting van God staan. Dat noem ik religieuze vrijzinnigheid: God als vraag aan de mens.”
Religie als fictie, een werk van verbeelding?
“Dat is hoe theoloog Harry Kuitert de religie ziet: ‘Alles wat van boven komt, komt van beneden.’ Dat is zeker niet mijn positie. Religie is niet alleen een menselijk verschijnsel. Religie staat voor de menselijke poging om je te verhouden tot iets wat aan onze menselijke wereld ontsnapt. Echter, dat wat ontsnapt breekt in op onze ervaring… Transcendentie ‘bestaat’ als datgene wat niet van ons is en ons ondervraagt: geen andere wereld, maar ‘het andere’, zoals Levinas en Derrida het noemen, dat ons vanuit onze wereld onderbreekt en openbreekt. Het is de transcendentie van de vreemdeling, de vluchteling, om maar bij de pijnlijke actualiteit van deze dagen te blijven; maar ook van muziek, van erotiek, alles wat met tijdelijk zelfverlies te maken heeft.”
Wat voegt zó geloven aan het leven toe?
“Het menselijk leven heeft twee kanten. Enerzijds zijn we wezens die dankzij onze rationele vermogens de mogelijkheid hebben om greep te krijgen op de dingen en de natuur, de wereld aan ons te onderwerpen. Anderzijds zijn er binnen die wereld van de rationaliteit altijd weer lege plekken, doen zich blinde vlekken voor: dingen die niet te verklaren zijn en niet om te zetten zijn in productie of waarheden. Affiniteit met die ‘rest’ is uiterst belangrijk om het menselijk leven als geheel te leven. Een voorbeeld? Denk aan de gigantische luchtbellen die meekomen in het krachtenspel van de vrije markteconomie. Ja, het kapitalisme heeft ons veel voorspoed, welvaart en vrijheid gebracht, maar daarbinnen ontvouwen zich ook voortdurend processen die we niet in de hand hebben en die de wereldeconomie zo maar te gronde kunnen richten. Midden in de gebieden van economische rationaliteit en maakbaarheid stuiten we dus op iets wat niet klopt, iets wat wrikt. Religie leert ons daarmee affiniteit te hebben. Zij leert ons een zekere bescheidenheid en geeft ons daardoor de mogelijkheid om als het nodig is een andere weg te kiezen. In een tijd van neoliberale omarming van de vrije markt is zo’n andere weg hard nodig. Ook daar zie ik een uitdaging voor de vrijzinnige bewegingen.”
Wat betekent vrijzinnigheid voor u?
“Historisch gezien heb je het bij vrijzinnigen over stromingen binnen het protestantisme die gekenmerkt wordt door een niet-dogmatische houding, relativiteitszin, openheid voor de moderne cultuur. Die houding is niet het exclusieve eigendom van kerkelijke groeperingen die zich sinds de negentiende eeuw ‘vrij’ of ‘vrijzinnig’ noemen. Remonstranten en doopsgezinden hebben veel oudere wortels, en delen ook in een vrijzinnige blik op de wereld. En ook in het katholicisme zijn er talloze vrijzinnige interventies geweest, en ze zijn er in onze tijd alleen maar méér, ondanks de conservatieve wind die hier van bovenaf in ons gezicht waait.
Maar voor mij staat vrijzinnigheid voor nog iets breders, dat het niveau van kerken en groeperingen overstijgt: het is de bestaansconditie van de hedendaagse mens, waarmee ik bedoel dat niemand in onze tijd nog uit kan gaan van een voorgegeven zin. Zin moeten we zélf zoeken. Zo opgevat is vrijzinnigheid niet zozeer onze keuze als ons lot: een lot dat lastig is, maar ook kansen biedt.
Vergis je niet: dat geldt evenzeer voor mensen die zich vrijzinnig noemen als voor mensen die zich orthodox noemen of zelfs fundamentalist zijn. Wij delen hetzelfde wetenschappelijke wereldbeeld. Ook wie houvast zoeken in de natie (PVV’ers bijvoorbeeld) of in hun religie (sommige moslims) ontwerpen zélf hun antwoord – en geven daar dan vervolgens zélf een absolute status aan.”
Maar zelf kent u dat houvast niet?
“Ik houd er niet van om vrijzinnigheid en orthodoxie, of vrijheid en vastigheid, tegenover elkaar te stellen. Ik ben het in veel gevallen niet met orthodoxen eens, maar ik heb veel respect voor hen. Zij worstelen net zo goed als ik. Soms zijn zij door hun gehechtheid aan een hele heldere traditie zelfs beter dan vrijzinnigen in staat om in vrijheid daadkrachtig op te treden. Ik vind het opmerkelijk dat het juist een wethouder van de ChristenUnie is die op dit moment in Enschede zonder voorbehoud en gedraai de bouw van een AZC bepleit, en met de lokale bevolking in discussie gaat.”
U werkt aan de Universiteit voor Humanistiek. Het humanisme is ook een religie?
“Het humanisme kent een sterk geloof in de mogelijkheid om de wereld een menselijke gedaante te geven. En in de mogelijkheid van de mens om zin te geven aan het leven. Humanisten kunnen er echter niet omheen dat zij hun gerichtheid op humanisering en zingeving delen met grote segmenten van het christendom en de islam. Daarom spreekt de humanistiek bij voorkeur over ‘inclusief humanisme’. Zoals vrijzinnigheid niet alleen te vinden is binnen de vrijzinnige kerken, is ook het humanisme niet alleen te vinden binnen het Humanistisch Verbond. Het klassieke, antireligieuze (lelijk gezegd: orthodoxe) humanisme schiet tekort. Het definieert humanisme exclusief en negatief, als dat wat het niet is: religie. Inclusieve humanisten daarentegen zoeken naar een positieve omschrijving. Daarmee voel ik me sterk verwant.”
U doet binnen uw leerstoel onder meer onderzoek naar sterfelijkheid en dood. Humanisten staan op dat terrein met lege handen?
“Geen lege handen, wel veel onzekerheid: die leidt tot intense discussie en het zoeken naar bijvoorbeeld humanistische rituelen. Binnen onze universiteit wordt onderzoek gedaan naar goed ouder worden. In dat onderzoek is opmerkelijk weinig aandacht voor het levenseinde. Er zijn meters literatuur over de kunst van goed ouder worden, maar de verbinding met de vraag of en zo ja hoe we ‘goed’ kunnen sterven wordt nog weinig gelegd.
Bestaat er zoiets als een ‘voltooid leven’ en mag of kan je die voltooiing zelf ter hand nemen? Veel humanisten zullen die vraag bevestigend beantwoorden. Ik zie de dood als een grenservaring. Het idee van het voltooide leven houdt in dat je die grens kunt kennen en binnen de controle van je handelen kunt trekken. Ik ben het eens met Christa Anbeek en Frits de Lange: dat te denken is een mythe die veel te maken heeft met de medicalisering van onze cultuur die gericht is op het vermijden van pijn en lijden. Anderzijds zie ik ook het gelijk van hun seculiere critici. Mensen staan voor de taak zinzoeker te zijn, hun leven zelf in te richten, tot in de dood en het lijden. Maar hoe doe je dat als stervende? Hoe kun je handelen in een situatie waarin het handelen je ontsnapt en je je vooral moet overgeven? Dat is niet gemakkelijk!”
Dat is ook niet gemakkelijk voor degenen die achterblijven.
“Ja… dat is ontzettend moeilijk toch?” (Lange stilte). “Dat is iets waar ik zelf tot in mijn diepste emoties mee zit. Mijn broer is een jaar geleden plotseling overleden… mijn jongere, zo geliefde broer, mijn soulmate. Dat heeft een enorm gat geslagen. Het treft me steeds weer hoe zeer ik in verlegenheid ben hoe daarmee om te gaan.
Ik herinner mij dat ik staande bij het graf van mijn broer, te midden van honderden seculiere vrienden en vriendinnen van hem – ook mijn broer was niet gelovig – een moderne variant van de katholieke absoute uitsprak (laatste gebed bij het graf, JvH). ‘Meer dan zijn lichaam blijft ons zijn naam.’ Bijna iedereen vond dat indrukwekkend. ‘Waar staat dat?’, wilden ze weten. ‘Of zelf bedacht…’? Het lichaam moet je achterlaten. Geen verwijzing naar de ziel of de geest of een hiernamaals. Alleen maar: de naam. ‘Laten we de naam die wij hier uitspreken, met ons meedragen.’ De doden zijn wel dood, maar daarmee zijn ze nog niet weg. Ze blijven ons begeleiden, achtervolgen: troostend en pijnlijk tegelijkertijd.
Wat kun je als nabestaande nog doen? Zeggen: dood is dood? Dat zou te weinig zijn, voor christenen en voor humanisten. Zo’n antwoord schiet tekort omdat de dood te moeilijk is. We kunnen de dood niet in onze greep krijgen. De vraag is dan: hoe kunnen we aan het onduidbare toch vorm geven? Hoe kunnen we, om het in de geest van Nietzsche te zeggen, dansen rond de lege plek van de dood? Op die manier probeer ik onderzoek naar nieuwe betekenissen van vrijzinnigheid en humanisme te verbinden met de studie van ouder worden, sterven en rouw. Met hoofd en hart, want wetenschap is ook een dansritueel, streng en precies: een dans rond wat we niet weten.”
Jan van Hooydonk is hoofdredacteur van Volzin. Bovenstaand interview werd eerder geplaatst in Volzin (november 2015).
Heeft ‘overgave’ niet het laatste woord?
Een andere filosoof zei dat God bestaat, omdat alles waar een woord voor is ook echt bestaat. De vraag is alleen waar. Dat kan zijn op de keukentafel, in een boek, in een land, aan een boom, op je werk, in een fles. Er is altijd antwoord daarop, maar alles bestaat dus.
Ten Kate doet me hieraan denken. God kan ook buiten het schema van die filosoof kan vallen, omdat Hij ook bestaat los van elke plaats. Dat maakte hem niet uit omdat de aard niet interesseert als je bestaan aantoont door te zeggen waar. Hij zag zijn filosofie niet beperkt tot het wereldlijke, omdat het alleen over het tastbare gaat. Dat gaat voorbij aan het onbekende. Dat bestaat voor hem alleen als term en in gedachten van de mens. Dat plaatst het in de wereld.
Ten Kate lijkt een beetje op hem. Hij zegt dat hij het bestaan minder belangrijk vindt, maar wat hij lijkt te bedoelen is dat de aard minder belangrijk is. Daardoor plaatst ook hij hem in de wereld op een vergelijkbare manier. Hij komt aan de grens van het verkenbare bij zaken daarbuiten. Het past gewoon niet in zijn filosofie.
Eigenlijk ziet hij vooral het belang van religie als wereldlijk fenomeen. Dan is religie een combinatie van filosofie, existentialisme, geschiedenis, ervaringsleer, moralisme en rituelendrang. Zoiets sluit goed aan bij de gedachten binnen vrijmetselarij.
Zo vind je nog altijd veel bindende factoren en valt er veel moois te ontdekken, maar zo laatvje ook veel liggen. Het onbekende is wel iets waar we kennis van hebben. Dat klinkt paradoxaal. De beide filosofen zien dat ook wel in, maar op een andere manier dan wat ik bedoel. Het is niet alleen bekend als woord en in filosofieen die voor mensen ertoe doen. Wie de aard van God wel kan erkennen kan hiervan keren uit openbaringen. Hoe ken je de aard van God dan? Juist, ook weer uit openbaringen. Dat lijkt een gesloten cirkel. Het vraagt om een keuze, een sprong in het onbekende. Daarbuiten kan je manifestaties onderzoeken en menswetenschappen bedrijven. Die sprong levert pas waarde nadat je hem maakt. Je kan duizend manieren vinden om dat niet te hoeven doen en toch heel wat te bereiken. Dat is misschien religie, maar het is zeker geen godsdienst. Helaas zal je dan ook dat verschil niet kennen.
Wat ik er het ergste aan vind: Deze mensen houden anderen bij God weg. Het is een grote afleiding en actieve ontkenning. Bewust, onbewust, het maakt niet uit. Dat effect dat vind ik erg.