Welke rol spelen ouders bij het gegeven dat jongeren steeds meer te kiezen hebben en daarom ook moeite hebben bij het maken van keuzes?
“Voor een deel kunnen ze daar niks aan doen, omdat het ook de tijd is waarin we leven; er zijn zoveel mogelijkheden tegenwoordig. Maar ouders zouden zich in plaats van terughoudend op te stellen en de jongeren hun eigen keuzes te laten maken, meer begeleiding kunnen bieden. Jongeren hebben behoefte aan houvast en voorbeelden. De behoefte die jongeren hebben aan houvast wordt enorm onderschat en het idee dat jongeren zelf maar alles kunnen bepalen wordt overschat.”
Hoe kan er een balans gevonden worden tussen jongeren vrij laten om hun eigen keuzes te maken en ze tegelijkertijd ook een houvast bieden?
“Dat is heel lastig, want jongeren willen die vrijheid ook hebben. Maar jongeren moeten enorm sterk in hun schoenen staan om die vrijheid goed aan te kunnen. De een is daar beter in dan de ander. Sommige ouders hebben meer in huis dan andere ouders en kunnen zich gemakkelijk in de samenleving bewegen en zijn zich bewust van wat er allemaal is en kan. Op die manier kunnen ze hun kinderen ook beter helpen. Maar andere ouders weten helemaal niet zo goed wat er allemaal speelt en kunnen daardoor hun kinderen niet goed helpen. Dat is ook een soort oneerlijkheid.”
Zouden de ouders die zich minder goed weten te bewegen in Nederland steun moeten krijgen?
“We moeten niet direct overal weer steun op willen zetten. Ouders moeten ook niet zo onzeker zijn en denken dat ze niets te bieden hebben. Opvoeders die laagopgeleid zijn, kunnen hun kinderen ook heel veel bieden door ze te laten zien op wat voor manier je leeft en ze te leren om op goede voet te staan met alle mensen en met zichzelf.”
Wat zijn de consequenties van het uitstellen van verantwoordelijkheden, zoals u schrijft in uw boek Vroeg mondig laat volwassen? Is het echt zo dat jongeren wel leren voor hun mening op te komen maar niet leren om verantwoordelijkheid te dragen voor hun daden?
“Het lijkt mij heel goed als jongeren maatschappelijke taken zouden hebben, bijvoorbeeld een stage in een verzorgingshuis. Op die manier kunnen ze het besef kweken dat ze deel uit maken van een samenleving en zich realiseren dat ze niet zomaar overal recht op hebben.”
Het wegvallen van religie, speelt dat ook nog een rol?
“Er zijn allerlei houvasten verdwenen: jongeren trekken van dorp naar stad, er is meer sociale mobiliteit, zuilen bestaan niet meer en kinderen leiden een heel ander leven dan hun ouders doordat ze gaan studeren. Hun ruimte wordt dus veel groter. Wie daarvan weet te profiteren, kan een goed leven opbouwen, maar voor sommige mensen is het een veel te grote ruimte om in te zwemmen. Die mensen hebben wat extra zwembandjes nodig.”

Wat kan als zwembandje fungeren?
“Ik denk dat allerlei middelen die nu wegbezuinigd worden, zoals bijvoorbeeld jeugdwerk, jongeren zouden kunnen helpen. Er zijn ook veel goede leraren. Als die nou wat meer tijd zouden hebben voor de jongeren zelf in plaats van dat ze steeds bezig moeten zijn met steeds veranderende onderwijssystemen, dan zouden we een heel eind komen!”
Ziet u een verschil tussen hoe allochtone jongeren omgaan met keuzevrijheid en hoe autochtone jongeren daar mee omgaan?
“Die categorieën zijn te grof. Zowel onder allochtone jongeren als onder autochtone jongeren zijn de verschillen zo groot. Ik denk wel dat wanneer de overgang van een hiërarchische samenleving waarin je weinig te zeggen hebt naar een samenleving met zeeën van vrijheid heel abrupt is en dat dat geen goede toerusting biedt. Ik heb onlangs een boek geschreven Licht en Schaduw samen met Halleh Ghorashi over de verhalen van migrantenvrouwen uit allerlei verschillende landen. Als je ziet hoeveel verschillende verhalen je dan hebt, zoveel mensen zoveel verhalen.”
Ziet u een link tussen het wegvallen van kaders en Geert Wilders die heel duidelijke kaders aangeeft en populair is bij jongeren?
“Ja, met zijn duidelijke wij en zij-taal en primitieve benadering van goed en kwaad geeft hij een soort van houvast in een onoverzichtelijke wereld, waar je je moeilijk op kunt oriënteren. Maar het is een gevaarlijk houvast, omdat het een samenleving polariseert. Alle hands aan dek voor de meer genuanceerdere verhalen.”
De overtuiging dat jongeren gebaat kunnen zijn bij begeleiding van volwassen is gemeengoed. Maar als ik er over nadenk stuit ik op het volgende.
De ene ouder heeft ‘meer’ in huis dan de ander, maar er is geen ouder die kan beweren dat hij/zij altijd precies weet wat hij met zijn/haar eigen leven wil. Ook ouders en zelfs deskundigen vinden hun inschattingen soms niet betrouwbaar. Dus we stellen jongeren bloot aan raadgevingen waarvan niemand kan garanderen dat ze 100% betrouwbaar zijn. Onderschatten we de behoefte van jongeren aan houvast of zijn volwassenen en deskundigen soms een beetje zelfingenomen als het om hun rol als begeleider van jongeren gaat?
Een ander punt is dit.
Hoe zit het met volwassenen die zich gemakkelijk in de samenleving bewegen terwijl ze als jongere geen begeleiding kregen? En de mensen die zich niet gemakkelijk in de samenleving bewegen terwijl ze als jongere wel begeleiding kregen? Als de aanwezigheid van begeleiding iemand er niet van weerhoudt om zich ongemakkelijk in de samenleving te bewegen, kan de afwezigheid van begeleiding iemand er niet van weerhouden om zich gemakkelijk in de samenleving te bewegen.
Hoe kan begeleiding de één helpen om zich gemakkelijk in de samenleving te bewegen, terwijl dezelfde begeleiding bij iemand anders niet werkt? Als causale verbanden echt zouden zijn, zou het of het één of het ander moeten zijn en niet allebei. Als begeleiding echt helpt zou iedereen met begeleiding zich altijd gemakkelijk in de samenleving moeten bewegen, en als het gemis aan begeleiding echt niet goed is zou iedereen zonder begeleiding zich altijd ongemakkelijk in de samenleving moeten bewegen.
De overtuiging dat jongeren misschien niet zullen leren hoe ze zich in de samenleving moeten bewegen als ze niet begeleid worden mag dan gemeengoed zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat het waar is.
Meer is meer dan minder, maar ook minder dan veel meer. Hoe echt kan ‘meer’ zijn als het zowel meer als minder is? ‘Meer’ is slechts een woord met een relatieve betekenis. Bestaat de herkenning van iemand die zich (on)gemakkelijk in de samenleving beweegt en de herkenning van (het effect van) slechte/goede begeleiding, niet op dezelfde manier: als woorden met relatieve betekenissen? Het loont de moeite om na te denken over de vraag wat de aard van causale verbanden is: echt of denkbeeldig?