Waar komt je fascinatie voor het kwaad vandaan?

“Ik groeide op in de jaren ’70 met de berichten over de oorlogen in Vietnam en Cambodja. De verhalen van de Tweede Wereldoorlog vormden ons referentiekader. Maar zelf leefde ik in Nederland, een land zonder crisis. Ik vroeg me af: ‘Als de oorlog nu zou uitbreken, wat zou ik dan doen? Zou ik verraden? Zou ik onderduikers opvangen? Zou ik niets doen?’ Ik wilde niet wachten op een crisissituatie om te weten hoe ik zou handelen en begon met een gedachte-experiment. Ik ging de kwade kant in mijzelf onderzoeken om te verkennen hoe ik zelf in zo’n situatie zou reageren. En ik onderzocht ook hoe ik me daartegen zou kunnen verweren.

Dit gedachte-experiment werd in gang gezet door een geschiedenisles. Onze docenten hadden een zwartboek samengesteld over de politionele acties van Nederland in toenmalig Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Dat was in die tijd choquerend. We hoorden steeds dat de politionele acties proportioneel en noodzakelijk waren geweest. Maar in het zwartboek lazen we de andere kant van het verhaal. We maakten kennis met jongens die maar net iets ouder waren dan wij, zonder crimineel verleden, die in een andere context opeens excessief geweld gingen gebruiken. Dit kwam heel dichtbij en zo werd de vraag naar het kwaad en wat ik zou doen in zo’n situatie urgent.”

Je hebt tijdens je studie en daarna de onderkant van de samenleving opgezocht door vrijwilligerswerk te doen in het ‘Huis voor de stervenden’ bij de zusters van Theresa in Calcutta en in Haïti. Hoe heeft de confrontatie met de onderkant van de samenleving jou persoonlijk gevormd?

“Die tijd heeft me ervan doordrongen hoe bevoorrecht ik ben. Ik besef dat ik geluk heb gehad door geboren te zijn in een veilige en liefdevolle omgeving. Daarnaast leerde ik tijdens dit vrijwilligerswerk de enorme veerkracht en levenswil van mensen kennen. In India ontmoette ik bijvoorbeeld een verlamde jongen van 18 jaar oud. Zijn wereld was niet groter dan de twee vierkante meter plastic onder een brug. Over zijn hele lichaam had hij diepe doorligwonden. Maar ondanks deze ellende had hij zijn even oude vrouw lief en werd hij door haar liefgehad. De zachtmoedigheid waarmee ze met elkaar omgingen was bewonderenswaardig. Ik leerde dat mensen een talent hebben om gelukkig te zijn, zelfs in de meest miserabele omstandigheden.

Maar er waren ook andere verhalen. In Zuid-Afrika interviewde ik gevangenen. Een van hen was een man van veertig die al vijfentwintig jaar in de gevangenis zat. Ik was zijn eerste bezoeker. Zijn eerste! Vijfentwintig jaar lang was er niemand voor hem gekomen. Wat een eenzaamheid.

Die ervaringen maken mijn eigen besognes zoveel nietiger. Al die mensen houden mij een spiegel voor. Ik trek me aan hen op.”

Het kwaad manifesteert zich in allerlei vormen, maar het kwaad op zichzelf is niet radicaal, zoals de filosofe Hannah Arendt zegt. Dit komt volgens haar doordat het kwaad geen wortels heeft. En omdat het geen wortels heeft, kent het kwaad geen grenzen, kan het tot ondenkbare uitersten vervallen en zich over de hele wereld verspreiden. In je boek haal je deze definitie aan, maar hoe moeten we deze definitie verstaan?

“De handelingen zijn radicaal. Wat in de concentratiekampen gebeurde, was terroristen doen, wat IS doet, dat is radicaal. Maar hun keuze voor het kwaad is geen radicale keuze die gebaseerd is op diep doorleefde en doordachte argumenten in de zin waarin Hannah Arendt denken definieert. Het zijn keuzes gebaseerd op impulsen – van haat, woede, angst, wraak, gehoorzaamheid, groepsloyaliteit of conformisme.

In mijn boek vertel ik over politiebataljon 501. Dat bataljon bestond uit gewone huisvaders die tijdens de Tweede Wereldoorlog naar het oostfront werden gestuurd. Hun commandant gaf hen de opdracht om in de Poolse dorpen de gezonde mannen te selecteren voor de kampen en de overige mannen, vrouwen en kinderen te doden. De commandant had zichtbaar moeite met deze opdracht en daarom zei hij dat wie dit niet wilde, zijn wapen in kon leveren en een andere taak zou krijgen. Maar twaalf van de vijfhonderd mannen maakten hiervan gebruik. De rest van het bataljon trok vervolgens anderhalf jaar moordend rond. Wat dit laat zien, en wat ondersteund wordt door het Stanford gevangenisexperiment, is dat mensen heel gemakkelijk ten prooi vallen aan sociologische of psychologische mechanismen. Die impulsen waarover ik het net had. Daarnaast is er maar weinig nodig om een gevoel van superioriteit aan te brengen waardoor er een scherp wij-zij-denken ontstaat. En als die scheiding maar groot genoeg is, en je je maar superieur genoeg voelt, is de stap naar geweld tegen de ander een minieme stap. Het is dan geen radicale keuze, maar een proces waarin je morele kompas het aflegt tegen impulsen en mechanismen.”

Je kunt je toch verzetten tegen de omstandigheden?

“Ja. Met de kracht van het bewustzijn. Door mijn ervaringen als orthopedagoog heb ik geleerd dat vrijwel iedereen wordt geboren met het talent om mens te zijn. En als we dat talent weten aan te sporen, als we het kind op zijn menselijkheid aanspreken en aanraken, dan vormt zich het geweten. Maar als we dit nalaten, als een kind opgroeit in een liefdeloze en harde wereld, dan wordt dit talent om zeep geholpen.

Om dit talent te ontplooien moet je leren denken. Hiermee bedoel ik niet rationeel denken, maar denken in de betekenis die Hannah Arendt eraan geeft. Zij omschrijft denken als een vorm van empathie en als een vorm van representatie. In het afwegen van je keuzes neem je de wereld mee, evenals het effect van jouw handelen op anderen en vraag je je af of je eigen motieven wel zuiver zijn. Denken is het niet aflatende gesprek met jezelf.”

Hoe kunnen we dit denken aanleren?

“Ik zou willen dat het onderwijs hier meer aandacht aan besteedt. Nu ligt de nadruk op het cognitieve leren, maar voor de samenleving is het belangrijk dat leerlingen ook ontdekken hoe ze zich moreel kunnen wapenen tegen impulsen die leiden tot kwade handelingen. Ook zou ik graag zien dat we zwakke gezinnen ondersteunen bij de opvoeding. We kunnen het niet alleen aan de scholen overlaten.”

Denken en taal zijn nauw met elkaar verbonden. We denken vaak talig en wat we denken drukken we uit in taal. De taal en de toon van het publieke debat zijn de laatste tien jaar verhard en mensen voelen zich beledigd. Anderzijds werd ik getroffen door jouw interview met Constant Kusters, nationaalsocialist en secretaris van de Volksunie en voorzitter van de Germaanse Jeugd. Hij zegt bijna niets. Daardoor kunnen we hem niet aanspreken op zijn gedachten. Ook dat is gevaarlijk. Hoe moeten we met de taal omgaan?

“Wat mij trof in het gesprek met Constant Kusters was zijn voorkomende gedrag. Dat strookte niet met zijn denkbeelden en dat bracht mij in verwarring. Maar het feit dat hij zijn zwijgen verantwoordde door te zeggen dat hij gebonden was aan het verbod op discriminatie sprak boekdelen. Ik vind dat je privé alles mag zeggen maar in de publieke ruimte moeten er grenzen zijn. Om te voorkomen dat de discriminerende taal maatschappelijk vorm krijgt.

Een probleem daarnaast is de verharding van de toon die het debat insluipt en vervuilt. Kijk naar Geert Wilders. De beledigingen, de denigrerende opmerkingen, het cynisme laten een samenleving niet onaangetast. Maar hieraan kun je tegenwicht bieden door zelf een andere toon te laten horen. Waarin respect en nuance doorklinken.”

Hannah Arendt vooronderstelt dat we de geestelijke vermogens hebben om zo te kunnen denken. Maar niet iedereen beschikt over dezelfde vermogens, omdat ze die capaciteit niet hebben of omdat ze die niet ontwikkeld hebben. Hoe moeten we hiermee omgaan?

“Ik sluit me in dit opzicht aan bij de capability approach van de filosofe Marta Nussbaum. Nussbaum stelt dat mensen niet gelijk zijn, maar wel gelijkwaardig. De een kan perfect meubels maken, de ander is een prima journalist en de derde komt het beste tot bloei als onderzoeker. Die verschillen zijn waardevol. Maar het mag niet zo zijn dat je het vermogen hebt om een perfecte meubelmaker te worden, maar dat dit vermogen nooit tot bloei komt omdat je voor geld op straat moet bedelen. Daarom moeten kinderen gelijke kansen krijgen in het onderwijs, in de zorg en in de andere aspecten van het sociale en maatschappelijke leven waarbij wel rekening gehouden wordt met hun onderlinge verschillen.

Deze gelijkwaardigheid krijgen we niet zelf voor elkaar. Daar hebben we de staat voor nodig. Ik ben een voorstander van georganiseerde solidariteit. Ik vind het slim en verstandig van ons als samenleving dat we wetten en verdragen en juridische organisaties hebben opgezet die ons beschermen tegen de minder florissante kanten in onszelf. Die maken het ons moeilijker om onszelf te verrijken ten koste van anderen, of onszelf over te geven aan andere schadelijke impulsen.”

Steeds komt terug dat het kwaad een impuls is die ons aanzet om het kwade te doen en dat we die impuls kunnen weerstaan door te denken, ons te verplaatsen in de ander en door empathie te hebben.

“Ja, inderdaad. Het kwaad zelf is niet radicaal, maar wat mensen doen is radicaal. Dat maakt het kwaad zo fascinerend en de vraag hoe je zelf zou handelen in zo’n situatie urgent.”

Tanja van Hummel

Tanja van Hummel

Filosoof en Schrijfcoach

Tanja van Hummel is filosoof en schrijfcoach. Tijdens haar filosofiestudie aan de Radboud Universiteit ontdekte zij een voorliefde voor …
Profiel-pagina
Nog geen reactie — begin het gesprek.