U schrijft dat burgers spugen op kleine leiders, zoals buschauffeurs en politieagenten. Maar werken ze dat niet zelf in de hand door respectloos om te gaan met burgers?
“Respect moet van beide kanten komen. Maar ik heb wel het idee dat burgers eerder respectloos zijn naar kleine leiders dan andersom. Democratie is een rollenspel waarbij je wisselende rollen hebt over wie de leider is en wie moet gehoorzamen. Dat geldt zowel voor politieke leiders als voor ambulancepersoneel dat zegt: ‘Nu moeten jullie opzij want wij moeten ons werk doen’. Of een politieagent die zegt: ‘Je krijgt een bekeuring want je bent door rood gereden’. Als iemand een gezaghebbende positie heeft, dan moet je hem dat gezag gunnen. Maar dat moet inderdaad wel op een respectvolle manier gebeuren.”
Maken kleine leiders niet te vaak misbruik van hun macht waardoor er frustratie ontstaat bij burgers?
“Dat gebeurt soms wel, maar dat is niet het hoofdprobleem nu. We zijn in een nieuwe fase terecht gekomen van onze democratie. In de eerste fase hadden gezagdragers op basis van klasse en opleiding gezag en dat was absoluut niet te betwisten. In de tweede fase in de jaren zestig ontstond daar terecht een enorm protest tegen. Mensen vonden zichzelf capabel genoeg om hun eigen leven in te vullen en dat gezag moest maar opsodemieteren. Maar helemaal zonder gezag en autoriteit gaat ook niet, want dan krijg je een anarchie waarin iedereen zichzelf belangrijk vindt en niet het geheel. Fase drie, de fase waarin we naar toe moeten, is het erkennen van gezag, maar dan wel als rollenspel en tijdelijk en voorwaardelijk.”

Gezag was vroeger gebaseerd op opleiding en klasse. Beseffen gezagdragers wel dat de bevolking slimmer is geworden en dat men meer nuance aan wil brengen als het gaat om regels?
“Als een docent bijvoorbeeld is aangewezen om jouw kind wat te leren, dan horen daar ook bepaalde regels bij en daar moet je je als ouder in principe aan houden. Als de school zegt dat jouw kind niet langer weg mag blijven van school, dan is het niet gewenst dat je zegt: ‘Ja maar, mijn geval is speciaal’. Als iedereen dat zou doen, is dat niet werkbaar. Je moet dan als ouder accepteren dat het niet kan. Ook als de docent bijvoorbeeld iets zegt over hoe er in de klas met elkaar omgegaan moet worden. Dat recht moet een docent hebben. Maar gezag moet wel bekritiseerbaar zijn. Als je als ouder vindt dat het systematisch verkeerd gaat, dan moet je dat wel kunnen bekritiseren en daar moet ook aandacht en ruimte voor zijn. Dat is het verschil met vijftig jaar geleden. Je moet wel kijken naar het moment waarop je kritiek geeft en op welke manier. Gezag is nu gelukkig tijdelijk en voorwaardelijk en daarom moet je alles ter discussie kunnen stellen, maar wel op een manier die respectvol en opportuun is. Dat is vaak niet op het moment dat er zich een situatie voordoet maar later. Niet als de agent je een bon geeft, wel als je vindt dat je herhaaldelijk onheus bejegend wordt. Als je een aantal klachten hebt verzameld kun je zeggen: ‘Het is me opgevallen dat het vaker zus en zo gaat en eigenlijk zie ik dat liever anders’. Het gaat om wederzijds respect.”
Wat voor grote leider past daarbij?
“Ik denk dat mensen een grote leider willen, omdat ze willen dat iemand andere mensen dwingt zich aan de regels houden. Ze vinden dat regels er niet voor hen zijn. Mensen die naar een grote leider verlangen, vinden de samenleving maar een zooitje; niemand houdt zich ergens aan, iedereen doet maar wat. Een grote leider zou daar wel tegen optreden. Ze denken dan nooit dat die leider tegen hen zal optreden, altijd tegen hun buren.”
Hebben we dan een Obama nodig die zegt dat het ook de plicht is van de burger om aan de samenleving te werken?
“Ik denk wel dat Obama de combinatie van burgerschap en democratie goed aan elkaar weet te verbinden. Aan de andere kant denk ik dat Obama misschien iets te hoog gegrepen is voor de meeste mensen. Hij is natuurlijk een bijzonder iemand, op een bijzondere plaats terwijl de meesten van ons (net als ik zelf) maar gewoon klungels zijn. Dus de wereld kan niet afhangen van Obama’s want dan gebeurt er nooit iets. In Nederland moeten onze politieke leiders meer uitdragen wat ze geloven en wat ze belangrijk vinden in plaats van de peilingen te volgen. Wat dat betreft zijn onze politici te onzeker geworden, omdat ze steeds denken: ‘Wat wil de kiezer?’, terwijl de kiezer denkt ‘Wat wil de leider?’”