‘Natuurlijk hebben festival iets hedonistisch, maar ze zijn ook een heel sociaal gegeven, een festival organiseren is veel meer dan een bierpomp neerzetten en wat bandjes boeken. Ik zie het als mijn taak als festivalorganisator om jonge mensen, muziekliefhebbers vooral, bij elkaar te brengen en gelegenheid te geven tot verbroedering en verdieping”, aldus festivalorganisator Ide Koffeman (35), betrokken bij grootschalige festivals als Down The Rabbit Hole (24- 26 juni in Beuningen, verwacht aantal bezoekers: ruim 20.000) en Lowlands (19-21 augustus in Biddinghuizen, 55.000 bezoekers).
Het is niet zo gemakkelijk om Ide Koffeman als persoon te plaatsen. Hij is een gedreven doener én denker tegelijk, rebel én domineeszoon. Iemand die soms driest zegt waar het op staat, maar ook een bruggenbouwer die graag tegenpolen bij elkaar brengt. Daarin lijkt hij op zijn vader, ds. Leo Koffeman, die onlangs afscheid nam als hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit en die van groot belang is geweest voor de oecumenische beweging.
Ide Koffeman, haar in de nek, het uiterlijk van een voetbalsupporter. “De festivals waaraan ik meewerk, zijn meerdaags en trekken vooral hoogopgeleide, maatschappelijk bewuste mensen. Die willen onder gelijkgestemden loskomen van hun dagelijkse realiteit en iets met elkaar delen. Muziek is de hoofdzaak, maar er is verder genoeg voer voor de geest. In de popcultuur beweegt meer dan alleen de muziek. Naast straattheater en performances wil je ook schrijvers, cabaretiers, wetenschappers en politici aan het woord laten. Die komen graag, want het publiek hangt aan hun lippen. Genieten van een goede band kan trouwens ook een mooie aanleiding zijn om naderhand met elkaar in gesprek te gaan. Er staan grote picknicktafels en niemand is druk met zijn eigen agenda. Festivals maken misschien soms losbandiger, maar zeker ook loslippiger. Mensen ontmoeten elkaar echt op een festival. Dat is voor vele bezoekers een basisbehoefte.”
Zingeving
Er worden in Nederland jaarlijks ruim achthonderd festivals georganiseerd, waar in totaal 23 miljoen mensen heen gaan. Het gaat dus om enorme aantallen. De alsmaar toenemende populariteit van festivals – maar ook bovengenoemde invulling inclusief ‘voer voor de geest’ – kan volgens Koffeman niet los gezien worden van de ontkerkelijking en het wegvallen van zuilen. “Een twintigjarige van nu denkt heus niet minder na over zingeving dan een twintigjarige in 1970. Vroeger waren daar vaste structuren voor, catechisatie, de jongerenclub, het zomerkamp, Youth For Christ, maar die zijn grotendeels weggevallen; mensen worden ook niet meer vanzelfsprekend lid van een politieke partij. Op Down The Rabbit Hole hebben we een prijs ingesteld van 50.000 euro voor het meest creatieve, niet-muzikale idee dat een rol kan spelen op het festival. Daar kwamen vorig jaar honderdzestig inzendingen op binnen, voornamelijk van jonge kunstenaars. Opvallend vaak kozen ze biechten en alternatieve kerken als hun onderwerp. Daaruit concludeer ik dat de wens tot bezinning ook onder deze generatie heel groot is.”
Kunnen spelen
Koffeman heeft, zo vertelt hij, het terrein van Down The Rabbit Hole ingericht naar voorbeeld van het drieluik De Tuin der Lusten van Jeroen Bosch, dat links de hemel en rechts de hel voorstelt, met daartussenin de grote chaotische wereld. “Dat schilderij heeft alle aspecten van een festival. Enerzijds het idyllische, maar ook het onbezonnene, het maffe, het vrije en absurdistische. Op Down The Rabbit Hole kunnen bezoekers torens bouwen en beschilderen of een vlot in elkaar knutselen. Het kind in de mens is groot. Waarom zou je anders gaan dansen? Waarom zou je anders ergens in opgaan? We willen op z’n tijd kunnen spelen. Misschien vragen ons werk en onze verantwoordelijkheden daar ook om, dat we dat kind soms even ruimte geven. Zodat je er weer even tegen kan. Ten slotte is er natuurlijk ook het helse aspect. Rock ‘n’ roll heeft beslist een heel donkere kant. Een popfestival organiseren zonder die te laten zien, kan niet. Niet alles is blij en vrolijk. Er moet ook een beetje spanning en gevaar zijn.”
In 2014 heb je in Amersfoort een Preek van de Leek gehouden. Je stelde daarin dat je een aantal waarden hebt ontdekt die anders zijn dan wat je van huis uit hebt meegekregen.
“Ik heb het verzoek om die Preek van de Leek te houden heel lang afgehouden. Ik voelde me niet geroepen. Ik heb de discussie over het geloof ook nooit met mezelf gevoerd. Voor mij is er niks mis met het geloof, maar ik heb nooit de neiging gehad om er veel mee te doen. Vraag je me of ik geloof, dan heb ik daar geen eenduidig antwoord op. Ik weet wel dat naastenliefde veel verschijningsvormen heeft. Ik heb altijd een zwak gehad voor types als de barmhartige Samaritaan en Maria Magdalena. In de ogen van de goegemeente waren ze fout, maar op hun eigen terrein eigenlijk hartstikke goed.”
Op zijn zestiende ging Koffeman bij een motorclub werken. “Ik wilde weten of dat echt zulke klootzakken waren.” Een reactie op zijn beschermde opvoeding. “Ik had daar moeite mee. Ik kon natuurlijk netjes gaan studeren en had zo veilig het volwassen leven in kunnen rollen, maar ik was bang dat ik niet sterk genoeg zou worden. Ik wilde me wapenen tegen de harde kant van het leven. Als ik in een donkere steeg loop, wil ik de situatie goed kunnen inschatten. Ik wil zelf het oordeel kunnen vellen over wat goed of slecht is.”
De domineeszoon die zich verzet tegen een wellicht opgelegd Brave Hendrik-bestaan?
“Klopt. De muziek vormde voor mij een uitweg. Mijn ouders draaiden thuis klassiek en heel soms The Beatles. Zelf ontwikkelde ik – dat is het mooie van de kerk – van heel jong af aan een enorme binding met muziek, onder meer via gezangen en het kinderkoor. Ik drumde mijn eerste optredens ook in de kerk.”
Op zijn vijftiende stond hij van de ene zaterdag op de andere “na mijn bordje Brinta” net langer nog op het voetbalveld, maar bevond hij zich in het gezelschap van een tien jaar oudere drummer (“een nette jongen, mijn ouders vertrouwden hem”) in een met glas bezaaide oude veilinghal in Amersfoort, waarvan de koelcellen als oefenruimtes voor bandjes dienden. “Enorm fascinerend”, zegt hij. “Om tien uur ’s ochtend kwam de bassist binnen. Hanenkam, klokte een fles Martini naar binnen. De plaatselijke Herman Brood nam een dikke lijn speed. Eigenlijk hele lieve jongens, maar ze hadden zo hun persoonlijke problemen. We maakten psychedelisch punkmuziek. Veel van mijn vrienden speelden metal. Drugs hoefde ik niet. Dat vond ik niet interessant. De anderen zaten allemaal aan de speed. Ze waren onderling heel gezellig. Het was een community, een familie, je werd er liefdevol opgenomen. Niemand zei dat ik iets in mijn neus moet stoppen. Later ging het me tegenstaan dat het altijd maar weer over drugs ging. Toen dacht ik: ik ben benieuwd waar jullie over vijf jaar zijn.”
Oecumene
Zijn ouders, zegt hij, maakten zich destijds wel veel zorgen over hem, maar gezichtsverlies of sociale druk vanuit de kerk speelden geen rol. “Mijn vader had in die tijd als predikant geen vaste gemeente meer, hij werkte toen al voor de oecumene. Hij zette zich in om al die verschillende kerken met elkaar in een hok te krijgen. Hij hield zich ook veel bezig met internationale kerkelijke samenwerking. Dan kijk je toch opener tegen de dingen aan dan wanneer je alleen in Nederland de synode adviseert – wat hij ook deed – of hier predikant bent van een gemeente. Je hebt meer oog voor het goede in de mens en de vele verschillende manieren waarop mensen met elkaar om kunnen gaan.”
Maar om nu te zeggen dat hij zich met zijn keuze voor de popwereld en met zijn levenswijze te allen tijde begrepen voelde door zijn ouders – zijn moeder is advocate, hij noemt zijn ouders “een goed samenspan” – dat nu ook weer niet. “Ik heb netjes mijn vwo afgemaakt, dat hadden we afgesproken. Of netjes? Met pijn en moeite. Mijn ouders wilden natuurlijk liever dat ik ging studeren, maar ik ging bij de radio werken. Bij de NCRV op 3FM, het jongerenprogramma BuZz. Ik was op dat moment losgeslagen, als een malle, verdiende goed, op kamers en lala, de popwereld verkennen. Superleuk, ik vloog helemaal de lucht in, dus discipline ho maar. Daar heb ik het eigenlijk een beetje verknald toen. Vervolgens dacht ik: dan ga ik wel studeren, want dan is iedereen blij. Ik ging theater-, televisie- en filmwetenschappen doen. De hoorcolleges vond ik te gek, maar dat geklets tijdens die werkgroepjes, was niks voor mij. Toen ben ik op mijn twintigste met een aantal vrienden de culturele jongerenstichting Per Expressie begonnen. Het eerste festival dat we organiseerden werd een succes, mijn ouders kwamen kijken, ze waren trots, maar nog steeds was het: daar kan je toch je boterham niet mee verdienen? Pas jaren later, op mijn zevenentwintigste, toen de wethouder en oud-burgemeester mooie woorden spraken bij mijn afscheid als van De Kelder in Amersfoort en ik een opstap maakte naar Patronaat, een grotere zaal in Haarlem, zag ik bij mijn ouders een soort rust en acceptatie komen.”
Een beetje begrip
Terecht, want in 2012 ontving Koffeman het IJzeren Podiumdier, waarmee hij werd uitgeroepen tot beste programmeur van Nederland. Inmiddels werkt hij dus bij Mojo, de grootste concertorganisator van ons land. Wat is zijn ambitie, zijn ideaal? “Ik mis nuance in de wereld. Ik vind het zorgelijk. Mijn vertrouwen in de samenleving is de laatste paar jaar flink gekelderd. Er wordt tegenwoordig teveel in vijandbeelden gedacht. Ik denk dan altijd: ‘Wie is nou eigenlijk mijn vijand?’ Nu organiseer ik festivals waar tienduizenden mensen naar toe komen, die allemaal min of meer gelijkgestemd zijn. In principe blijft dat een soort van preken voor eigen parochie. Er moet in Nederland een verandering plaatsvinden: mensen die nu niet met elkaar praten, moeten weer met elkaar in gesprek komen. Festivals bereiken niet de bevolkingsgroepen die zich buitengesloten voelen. De politiek doet geen pogingen hen te bereiken en het kapitaal ook niet. Die zeggen: we hebben er geen belang bij. De enige tak van sport die zo’n dialoog niet uitsluit, is de innovatie-industrie. En het Leger Des Heils. Daar wordt lacherig over gedaan, maar die zoeken tenminste de tweehonderdduizend mensen op die in zwaar in de schuldproblemen verstrikt zitten en proberen hen te helpen, waar de rest van de samenleving ze laat vallen.”
Hij vertelt dat hij vaak met een vriend de hond uit laat, zomaar ergens in het land. “De laatste twee keer zijn we expres de dag na de rellen bij asielzoekerscentra naar Geldermalsen en naar Heesch gegaan. Staan daar in Geldermalsen van die gastjes, best wel agressief, die zeggen: ‘Vijfhonderd asielzoekers, dan kan toch niet? Oprotten!’ Ik vraag: ‘Hoezo oprotten?’ Zegt een van die jongens: ‘Ik ben opgevoed met White Power. Dan vraag ik: ‘Wat zou jij doen als je in Syrië woonde en vrouw en kinderen had? Thuis op de bank blijven zitten tot je doodgeschoten wordt?’ En ineens is er iets van begrip. Het is allemaal zo fucking simpel. Een beetje begrip kweken, dat hebben we nodig. Niet dat ik zo’n wereldverbeteraar ben, maar daar zie ik toch wel een taak voor mij weggelegd.”
Paspoort Ide Koffeman
1981 – Geboren in Oss, vader is predikant, moeder advocaat, Ide heeft twee zussen, de oudste is kinderarts, de andere jurist voor het Europa Instituut, specialisatie mensenrechten.
1989 – Het gezin Koffeman verhuist naar Amersfoort, waar Ide ook zijn tienertijd doorbrengt en naar de middelbare school gaat.
2000-2001 – Werkt als radiomaker bij de NCRV (het programma BuZz op 3 FM)
2001-2012 – Werkt bij de culturele jongerenstichting Per Expressie
2005-2010 – Programmeur van De Kelder in Amersfoort
2008-2013 – Organisator Bevrijdingsfestival Utrecht
2009 tot heden – Heeft eigen evenementenbureau BV de Gasten
2010-2013 – Programmeur bij Patronaat in Haarlem
2012 – Ontvangt het IJzeren Podiumdier, wordt uitgeroepen tot beste programmeur van Nederland.
2013 – Gaat werken voor Mojo Concerts, en houdt zich bezig met diverse festivals
Koffeman woont in Den Bosch, samen met kunstenares Nico Thöne en hond Ouzo.
Bovenstaand artikel werd eerder geplaatst in Volzin nr. 5 (mei) van 2016.
Leuk artikel, dank! Het inspireerde me tot deze blog http://www.justmarjon.nl/lowlands-higher-places/