Gelijke kansen voor iedere burger, daar is toch niets mis mee? Met die vraag bel ik aan bij Vuyks woning in Amsterdam. Een vriendelijke stem heet me welkom en ik pak een lift naar boven. Een imponerend grote boekenkast trekt mijn aandacht. Na een kop sterke koffie val ik gelijk met de deur in huis. Ik vraag hem wat nu precies de diagnose is die hij in zijn boek stelt. Vuyk: “Het gaat vooral om het meritocratische model dat in onze samenleving bestaat, ofwel de politiek van gelijke kansen. Het idee is dat de taak van de politiek is om iedereen via het onderwijs gelijke kansen te bieden. Iedereen moet vrij zijn om onderwijs te volgen en hierin niet belemmerd worden door factoren als welvaart of afkomst. Wat mensen vervolgens met die kansen doen, zo is de gedachte, is aan de mensen zelf.”
Nieuwe tweedeling
“Wat ik aan de orde stel is dat in die ideologie van gelijke kansen er één belangrijk aspect over hoofd wordt gezien, namelijk dat de leervermogens van mensen niet gelijk zijn,” zo vervolgt Vuyk. “Of je slaagt in het onderwijs wordt voornamelijk bepaald door je intelligentie, wat voor een belangrijk deel aangeboren is. Mensen worden dus wel gelijke kansen aangeboden, maar zij beschikken niet over gelijke vaardigheden om die kansen te benutten. Wat je hierdoor ziet is dat in onze samenleving een nieuwe tweedeling is ontstaan door opleiding, in plaats van afkomst. Mensen in onze samenleving worden steeds meer onderverdeeld in hoog- en laagopgeleiden en zij groeien steeds meer uit elkaar.”
Zijn er specifieke momenten in uw leven bepalend geweest voor het schrijven van uw boek?
“Ja, er zijn terugkijkend eigenlijk drie momenten geweest. Aan het eind van mijn studietijd kon ik een baan krijgen als leraar psychologie bij een gezondheidszorgopleiding. Er was ook een socioloog aan deze opleiding verbonden en ik herinner mij heel goed dat we in de jaren tachtig een keer in de lerarenkamer zaten en ze verbluft was over een gepubliceerd onderzoek. Hieruit bleek dat mensen aan de onderkant van de samenleving gemiddeld genomen vijf jaar korter leven dan mensen aan de bovenkant. Ook bleek dat deze mensen, die veelal lager opgeleid zijn, langer ziek zijn in hun kortere levens. Dit zette me wel aan het denken, maar ik kon er destijds nog niet veel mee.”
Vuyk neemt een slok koffie en vervolgt: “De volgende fase was halverwege de jaren negentig, toen ik met de kunstwereld te maken kreeg. In die wereld zag ik een duidelijke scheiding van publiek voor de kunsten, iets wat al lang bekend is. Dit publiek is grotendeels hoogopgeleid. Maar als je je erin gaat verdiepen, kom je erachter dat het publiek van de culturele sector niet altijd grotendeels hoogopgeleid was. Toen ik de statistieken van de jaren zestig bekeek, viel het me op dat ruim tachtig procent van het theaterpubliek geen hogere opleiding dan mulo (voorloper van de mavo, red.) bezat. In de jaren negentig bleek de situatie volkomen omgekeerd. In de tussentijd is er iets gebeurd waardoor het publiek een volstrekt andere samenstelling kreeg. Laten het nu precies die naoorlogse jaren zijn geweest waarin het doorstromen naar hogere niveaus in het onderwijs steeds meer de norm werd.”

De rol van intelligentie
“Een andere inspiratiebron die mij aanspoorde was het boekje Diplomademocratie, waarin van een verschuiving naar hoogopgeleiden gesproken wordt binnen het politieke domein. Je kunt je dan terecht afvragen of de actieve mensen hierbinnen wel een legitieme afspiegeling van de bevolking zijn. Er is denk ik wel een belangrijk verschil tussen deze twee verschuivingen: het lijkt mij maatschappelijk gezien geen fundamenteel probleem dat sommige mensen van Bach houden en andere mensen van Hazes, maar het politieke vraagstuk is wel prangend. Het is een probleem wanneer een grote groep burgers niet goed vertegenwoordigd wordt. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de meningen en opinies over politieke kwesties tussen groepen hoog- en laagopgeleiden ook uiteenlopen. Dat maakt de tweedeling een duidelijk maatschappelijk probleem. Wat me opviel in het boekje dat ik eerder noemde, was dat de vraag naar hoe het kan dat opleiding zo’n verschil maakt wel gesteld wordt, maar dat over de rol van intelligentie niets gezegd wordt. Dat stoorde mij en hier wilde ik iets mee.”
Hoe moet de politiek zich hiertoe verhouden?
“Tijdens het onderzoek voor mijn boek merkte ik dat er zowel binnen de wetenschap als de politiek huiver bestaat wanneer intelligentie het onderwerp vormt. Het is een taboe dat ik in mijn boek aan de orde wil stellen, omdat aanleg wel degelijk van belang is voor hoe mensen in het leven staan. De politiek gaat er te vaak van uit dat mensen zelfstandig en intelligent zijn. De samenleving is ingericht op ondernemende individuen en als het niet lukt in het leven, is het je eigen schuld. Er zijn alleen ook veel mensen waarvoor geldt dat ze niet zo zelfredzaam zijn als vaak verondersteld wordt. Dit moeten
we benoemen, want dan kunnen we de juiste oplossingen verzinnen voor deze groep van de bevolking.”
Is het verheffingsideaal van links failliet?
“Men vraagt mij wel eens of ik de sociaaldemocratie niet te hard aanval. Ja, ik val het aan, maar wel vanuit liefde. Mijn analyse is dat de bevolkingsgroep die van origine op de PvdA stemde een mooie mengelmoes vormde. Fabrieksarbeiders, intellectuelen en alles daartussen streefden samen voor gemeenschappelijke idealen. Aanvankelijk was de sociaaldemocratie daarmee een positief gegeven omdat iedereen gebruik kon maken van het verheffingsideaal waar de mooie mengelmoes voor stond. De eerste generatie intellectuelen die uit die verheffing voortkwamen hadden nog voeling met de wereld waar ze uitkwamen. Zij waren namelijk kinderen van arbeiders en hadden hier nog banden mee. Natuurlijk was er ook wrijving, maar over het algemeen begrepen zij elkaar. In de jaren zestig was het niet ongewoon dat jongens trouwden met meisjes die niet hoogopgeleid waren. Na de emancipatie ontstonden er vaker huwelijken tussen hoogopgeleiden, wat de kans op intelligentere kinderen deed toenemen. Deze trend zag je ook in socialistische kringen. In de bloeiperiode van de PvdA ontmoetten verschillende bevolkingslagen elkaar, maar nu zie je toch dat de PvdA een doctoranduspartij geworden is en dat de gewone man zich er niet meer in herkent.”
Ligt er een politieke taak om een herwaardering van talenten—naast intelligentie—te erkennen en in het curriculum te verankeren?
“Daar is zeker wat voor te zeggen. Een verdienste is vrij eng gedefinieerd. Een mooi diploma en een corresponderende baan voldoen hieraan, maar de schoonmaker met een bescheiden diploma levert óók een volwaardige verdienste. Een topfunctie wordt in onze samenleving als de hoogst haalbare verdienste gezien, dat moet echt anders.”
Moeten we misschien af van de termen hoog- en laagopgeleid?
Vuyk denkt even na en antwoordt: “Mij interesseert meer de vraag hoe je met verschillen een rechtvaardige samenleving kunt opbouwen, dan hoe je deze verschillen laat verdwijnen. De maatschappelijke consequenties van de verschillen, dáár moet het om gaan.” Met enige jaloezie bekijk ik, onderweg naar de lift naar beneden, nogmaals Vuyks boekenkast. Het is een kast die iedereen zou kunnen waarderen, hoogopgeleid of niet.
Dit artikel is overgenomen uit december 2018 – nr. 5 van de Linker Wang. Zie ook De Linker Wang.