“De metaforen ‘moederland’ en ‘vaderland’ zijn heel begrijpelijk, maar toch niet erg effectief, want in de Turkse of Marokkaanse gemeenschap hebben mensen bij ‘vader’ of ‘moeder’ heel verschillende associaties. Wanneer zij het hebben over ‘vaderland Turkije’, kan het zijn dat zij daar een zwaardere emotionele binding mee hebben dan met ‘moederland Nederland’. Dat komt omdat de vader traditioneel gezien een zwaardere positie heeft binnen het gezin dan de moeder. Vanuit het westerse perspectief gezien zijn de posities van vader en moeder redelijk gelijk. Maar vanuit het midden-oosters of islamitisch perspectief geldt dat voor de meesten niet zo.
Voor mij zijn papa en mama gelijk, maar voor velen in mijn gemeenschap weegt papa’s stem wel zwaarder. Als papa met de vuist op tafel slaat, dan luisteren we eerder naar papa dan naar mama. In die zin werkt de metafoor niet, wat het gesprek soms lastig maakt. Dan merk ik dat mensen om elkaar heen praten of elkaar niet begrijpen.
Strijd
Mijn strijd – dat klinkt misschien wat heftig, maar zo heb ik het wel ervaren de laatste jaren – is om hierover met name de jongeren te bereiken. Want met de ouderen heb ik het opgegeven. Ik heb vooral jongeren proberen duidelijk te maken dat je ook loyaal kunt zijn aan principes. Dus dat zowel papa als mama fout kan zijn als ze niet vasthouden aan principes. Ik kan dus zowel boos worden op de Turkse president Erdoğan als op de Nederlandse minister-president Rutte om precies hetzelfde ding. Je hoeft niet óf op de ene boos te zijn óf op de andere.
Dat gevoel krijg je namelijk soms wel: ik heb me nu eenmaal bij een bepaalde groep geschaard, dus daar ben ik loyaal aan, dus bekritiseer ik mijn eigen groep niet. Dat is voor mij killing, omdat daardoor de onderlinge verbondenheid niet groter wordt, omdat iedereen in zijn eigen hoek blijft zitten. Daar worden we niet wijzer van.
Ik vind het lastig dat ik veel jongeren niet kan uitleggen dat papa ook fout kan zitten met wat hij doet. Dat snappen ze niet, want papa is een held en papa doet alles goed. Dat is misschien logisch voor een 2,5-jarige, zoals mijn eigen zoontje. Voor hem doe ik alles goed. Maar als je op een gegeven moment achttien bent, verwacht ik wel dat je inziet dat je vader ook niet alle wijsheid in pacht heeft. Maar toch is dat vaak niet het geval.
Kijk, ook voor mij is Turkije echt mijn vaderland. Het is mijn tweede land. Maar moeder komt voor mij op de eerste plek, als het ware. Ik merk dat veel jongeren zich in de hoek van Turkije scharen, al kan ik niet goed polsen of dat komt omdat ze zich daadwerkelijk meer verbonden voelen met Turkije dan met Nederland, of omdat ze zich door Nederland afgewezen voelen en zich daardoor meer profileren als Turk. Als ik met jongeren over Turkije spreek, krijg ik heel vaak de indruk dat ze er maar weinig over weten en er weinig echte binding mee hebben. Sommigen gaan er één keer in de twee jaar op vakantie en dan denk ik: waar baseer je die binding dan op? Wat maakt nou dat een land 3000 kilometer verderop zoveel aantrekkingskracht heeft? Het is heel moeilijk daar je vinger op te leggen.
9/11 als gamechanger
Enerzijds heeft het te maken met gebrekkige integratie, of onwil. Maar anderzijds – en dat gedeelte van het gesprek wordt naar mijn idee te weinig gevoerd – spelen er ook uitsluitingsmechanismen. Dus hoe komt het dat sommige jongeren van 17, 18 jaar, die hier geboren en getogen zijn, zich hier niet thuis voelen? Mijn theorie is dat zij een nieuwe generatie zijn: zij hebben de jaren negentig niet meegemaakt.
Ikzelf ben nu 28. In het Nederland van mijn jeugd, tot ongeveer mijn 12e jaar, was mijn achtergrond nooit een probleem. Die was eerder iets exotisch of spannends, van ‘wat eten jullie dan?’. Dat soort gesprekken. Mijn achtergrond was nooit problematisch. Ik herinner me niet dat ik dingen in mijn jeugd heb gezien die gingen over mij als ‘moslim’ of ‘Turk’. Die beelden kwamen pas met Pim Fortuyn en toen was ik al wat ouder.
11 September 2001 was in die zin wel echt een gamechanger, maar daarvóór heb ik een prettige jeugd gehad. Ik realiseer me dat sommige jongeren eigenlijk alleen de periode na 9/11 kennen en dus feitelijk alleen de tijd waarin hun bi-culturele achtergrond tot probleem werd. En dan lijkt het me nóg moeilijker om tussen al die herrie te zeggen: ‘Maar ik voel me eigenlijk wel Nederlander.’ Dat zeggen veel jongeren dan ook niet. Die zeggen: ‘Nee, ik ben geen Nederlander, ik ben Turk’, of: ‘Ik ben Marokkaan.’
Het punt is dat het Nederlanderschap door hen vooral geassocieerd wordt met cultureel Nederlander zijn. Maar ik denk dat jongeren met name in de Randstad geen helder beeld hebben van wat Nederlanderschap dan is, wat de cultuur inhoudt, omdat ze er weinig van meekrijgen. In sommige wijken groeien jongeren alleen maar op met ‘niet-Hollanders’, om het zo maar te zeggen. Wel heel divers, maar met slechts een heel geringe populatie Hollanders. Dus die jongeren weten meer over de Surinaamse cultuur dan dat ze zouden kunnen benoemen wat echt Hollands zou zijn. Vaak weten ze beter waarmee ze zich niet willen associëren, dan waarmee wel. Dat kan variëren van ‘nee, ik ben geen Hollander want ik drink geen alcohol’ tot ‘want ik ben niet gierig’. Dingen die niet per se ergens op slaan, maar wel hun beeld van ‘de Nederlander’ weergeven. Het gaat dus eerder om beelden van wat ze niet willen zijn dan dat ze bij het begrip Nederlanderschap zelf invullen hoe zij daarin zouden passen.
Ik ben ook niet Hollands opgevoed. Maar ik ben wel Nederlander, ik ben een staatsburger. Dit is mijn land en hier zie ik mijn toekomst. Ik heb evenveel rechten als ieder ander. Dus in die zin ben ik Nederlander. En in heel veel culturele aspecten inmiddels ook. Maar ik ben natuurlijk voornamelijk Turks opgevoed, of Turks-Nederlands, hoe je het wilt noemen.
Inclusief
Nederlanderschap is nu vaak een identiteitsdiscussie. Dat merk je als je kijkt naar die hele Zwarte Piet-discussie. Ik ben geen voorstander van het hele afschaffen van het feest, maar we zouden er wel over moeten praten hoe we het tot een inclusiever feest zouden kunnen maken, zodat alle kinderen, maar ook ouderen, zich er goed bij voelen. Ik mis de moslimgemeenschap in dat debat. Als jij vanuit de islamitische traditie zou zeggen dat je staat voor gelijkheid en voor een samenleving waarin iedereen zich thuis voelt, dan zou je ook moeten bijdragen aan discussies die niet alleen de moslimgemeenschap aangaan, of in die moslimgemeenschap slachtoffers maakt. Dat mis ik ook als het gaat om landen waar slachtoffers vallen die niet islamitisch zijn. Die gebeurtenissen moeten we ook herdenken, daar moeten we ook bij stilstaan en ons tegen uitspreken. Dat zijn allemaal stukjes van volwassenheid die ik nu nog niet zie. Op het moment dat je dat wel doet, kunnen ook meer mensen empathie tonen met jouw groep, omdat je niet alleen voor je eigen groep opkomt.”