Dijkman (1979) werkt als zelfstandig adviseur en onderzoeker op het gebied van extremisme en inclusie. “Beide onderwerpen gaan over mensen en waar ze bij willen en mogen horen. Als organisatieantropoloog ben ik geïnteresseerd in wat ons beweegt, wat we belangrijk vinden en hoe we daar vorm aangeven.”
De laatste jaren richt ze zich op een verdere professionalisering van het werken met extremisme. “Ik probeer daarover ook meer publiekelijk te praten en dat is best spannend want radicalisering is net als het wereldkampioenschap voetbal, iedereen weet precies hoe het moet. Maar ik heb een belangrijke reden om mijn hand ook op te steken.”
Wat is die reden? En waarom heet je boek ‘De radicaliseringsindustrie’?
“Professionals die werken met radicalisering, extremisme en terrorisme zijn onvoldoende beschermd in hun werk. Ze hebben geen vooropleiding voor hun werkzaamheden, want zo’n opleiding bestaat niet en dus komen ze al pionierend tot inzichten. Bovendien hebben we geen kwaliteitskaders afgesproken waar professionals aan moeten voldoen en doen we daar bijna geen onderzoek naar. De beroepspraktijk van radicalisering bestaat voor het grootste deel uit een verzameling van mensen met verschillende beroepen, zoals de jongerenwerker, de gemeenteambtenaar of de wijkagent, en die hebben allemaal eigen beroepsopleidingen, perspectieven en taal. In de praktijk blijkt samenwerken dan ook best lastig te zijn.
Het woord ‘industrie’ is een stigma dat aan deze jonge beroepspraktijk kleeft. Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld dat mensen die werken met radicalisering, extremisme niet de competenties zouden hebben die nodig zijn, dat er veel geld gaat naar radicalisering, en dat iedereen zichzelf zomaar radicaliseringsexpert kan noemen. Ik vond het als organisatieantropoloog en als professional uit dit veld belangrijk om daar onderzoek naar te doen. In mijn boek ‘De radicaliseringsindustrie’ met als ondertitel ‘van pionieren naar professionaliseren’ laat ik daarom zien hoe die praktijk er van binnen uitziet. Daarmee wil ik bijdragen aan een kritische maar ook genuanceerde reflectie op wat we doen als professionals en wat we nodig hebben. Om te voorkomen dat we straks de ontwikkelingen van radicalisering niet kunnen bijhouden, dat we publiek geld verspelen en dat we afbreuk doen aan onze democratische rechtsstaat.”
Waar zie jij in Nederland radicalisering? En hoe ernstig is dit? Wat en hoe kunnen we er wat aan doen? Verschilt Nederland in dit opzicht nog van andere landen?
“Radicalisering is geen nieuw fenomeen, ook in Nederland niet. Radicalisering gaat over de complexiteit van mensen, hoe ze hun plek in de wereld zien, ook ten opzichte van anderen. Nederland is een democratische rechtsstaat en extreme opvattingen zijn hier niet verboden maar gedrag waarmee je de wet overtreedt wel, bijvoorbeeld haatzaaien of het gebruik van geweld. Radicalisering stelt ons altijd voor de vraag: wanneer moet wie wat doen en wanneer? Moet dat bijvoorbeeld al zo vroeg mogelijk of juist pas als iemand daadwerkelijk strafbaar gedrag vertoont? Radicalisering is in die zin ook een spiegel van onze samenleving. Als je het omdraait dan kun je je afvragen wat wij als samenleving te doen hebben om radicalisering te voorkomen, of zo te begeleiden dat we er baat bij hebben. Radicalisering heeft nu een negatieve betekenis maar het kan ook positief zijn, bijvoorbeeld als je streeft naar meer rechtvaardigheid. Wat rechtvaardigheid is, verandert ook door de tijd, maar zonder idealen ontwikkelt een samenleving zich niet.

We hebben de afgelopen jaren gezien dat radicalisering richting het gewelddadig ‘jihadisme’ wereldwijd een serieus veiligheidsprobleem is, waarbij het niet alleen gaat om incidentele aanslagen wereldwijd maar ook om genocidaal geweld, bijvoorbeeld tegen de Jezidi-bevolking in Irak. Vanuit ons land vertrokken circa driehonderd Nederlanders naar de strijdgebieden in Syrië en Irak en sloten zich daarbij voorbeeld aan bij ISIS. Tegelijk zijn moslims zelf, verreweg de grootste groep slachtoffers van het gewelddadig ‘jihadisme’. Door de focus van de afgelopen jaren zou het beeld kunnen ontstaan dat dit de enige vorm van terrorisme is, maar cijfers laten een ander beeld zien. Er bestaan veel verschillende vormen van extremisme en terrorisme. Waar terroristen baat bij hebben is exposure in de media en dat is de laatste jaren dan ook goed gelukt, vooral bij ISIS. Dat is voor mediaplatformen een lastige afweging; je wilt terroristen niet in de kaart spelen maar tegelijk is het ook belangrijk dat het publiek geïnformeerd is. De hoeveelheid aandacht en de maatschappelijke impact van aanslagen staat echter in schril contrast met de feitelijke kans om daarbij om te komen.
In Nederland hebben we een zogeheten integrale aanpak en een brede contrastrategie terrorisme. Dat wil zeggen dat we er voor kiezen om met veel partijen en professionals samen te werken, en dat we zowel een preventieve strategie hebben als een strategie die gericht is op repressie. De grootste opgave bij het voorkomen en bestrijden van terrorisme is altijd om de pijlers en waarborgen van de democratische rechtstaat overeind te houden. De grondrechten en mensenrechten die we hier hebben, maken namelijk dat we in een vrij en veilig land leven. Als we daar aan gaan morrelen dan geven we terroristische bewegingen hun zin. Afhankelijk van welk land je leeft wordt er anders naar terrorisme gekeken en de aanpak daarvan. Nederland heeft veel landen geïnspireerd met de brede en preventieve aanpak. Andersom vind ik een mooi voorbeeld voor Nederland hoe de premier van Nieuw-Zeeland is omgegaan met de aanslagen op twee moskeeën in Christchurch. Zij besloot om de dader niet bij naam te noemen maar de slachtoffers centraal te stellen. Bovendien wist ze het moment te gebruiken om wetgeving voor het gebruik van wapens verder aan te scherpen, iets waar een samenleving collectief van profiteert ondanks de tragische aanleiding. In een crisissituatie kan heel mooi politiek leiderschap ontstaan. Maar het kan ook anders, namelijk dat we in de politiek meegaan in de retoriek van uitsluiting.”
Wat maakt het werk van professionals in het kader van anti-radicaliseringsbeleid zo complex en grillig?
“Het fenomeen van radicalisering is te omschrijven als een wicked problem; dat wil zeggen een ongestructureerd maatschappelijk probleem dat we graag willen beheersen. Maar omdat wicked problems geen vaste structuur hebben en steeds veranderen van vorm is het vaak niet duidelijk waar het begint of waar het eindigt. Is bijvoorbeeld de ‘val’ van ISIS het einde van een bepaalde vorm van terreur of is het juist de overgang naar een nieuwe vorm? Bijvoorbeeld omdat er een diaspora ontstaat van mensen die wereldwijd betrokken zijn of sympathie hebben voor de extreem gewelddadige ideologie? Er zijn immers vanuit de hele wereld zo’n dertigduizend mensen afgereisd naar Syrië en Irak. We weten ook vooraf niet wat we moeten weten bij radicalisering, en bovendien hebben wicked problems geen ‘stopregel’. Dat betekent in ons geval dat we moeten leren omgaan met onzekerheid en die onzekerheid stelt ons regelmatig voor duivelse dilemma’s.
Een pijnlijk voorbeeld daarvan is de vraag of Nederland minderjarigen op moet halen uit de Koerdische kampen in Syrië. We hebben in Nederland namelijk naast onze grondrechten en mensenrechten ook specifieke rechten voor kinderen vastgesteld. Als een kind in Nederland bedreigd wordt in zijn ontwikkeling dan kunnen we het kind in het ergste geval tijdelijk uit huis plaatsen en onderbrengen op een veilige plek. Al naar gelang de situatie zorgen we als samenleving dat die kinderen en hun ouders zo goed mogelijk terecht komen. Maar waarom doen we dat niet als het gaat om deze minderjarigen?
Er is in Nederland veel geïnvesteerd in het aanbrengen van een professionele infrastructuur om deze kinderen op te vangen, maar in de politiek is er de afgelopen geen draagvlak ontstaan om actie te ondernemen. Die politieke vertegenwoordiging hebben wij als burgers gekozen, dus in die zin is dat onze spiegel. Blijkbaar vinden we het geen probleem om voor deze kinderen een uitzondering te maken. Het is een voorbeeld waarbij we onze democratische rechtsstaat onder druk zetten. Maar beschaving is nog nooit zonder moed tot stand gekomen.”
Kun je al iets verklappen over de adviezen, perspectieven die je wilt bieden?
“In mijn boek hanteer ik de zienswijze van wicked problem. Ik laat zien dat als je naar radicalisering kijkt door die lens, dat je dan beter begrijpt waar de onzekerheid, de dilemma’s, de verschillende opvattingen over radicalisering vandaan komen. Misschien heb je weleens door een caleidoscoop-verrekijker gekeken, met van die sterren aan het einde in allerlei felle kleuren. Bij het draaien verandert het beeld en dat geldt ook voor radicalisering. Dit wicked problem perspectief geeft je een helikopterview op het fenomeen en welke gevolgen dat heeft voor het werken ermee.
Naast het perspectief van wicked problems heb ik voor professionals een model en een methode ontwikkeld. In het Contextmodel laat ik zien dat individuele mensen, dus ook professionals altijd te maken hebben met vier soorten omstandigheden die invloed kunnen hebben op jezelf, je werk en de wereld. Daarnaast laat ik zien dat je met de methode van de drie E’s, namelijk experimenteren, evalueren en excelleren, heel goed kunt omgaan met de onzekerheid en de dilemma’s die voortkomen uit radicalisering. Zowel het model, de methode als een toetsingskader voor professionalisering geven houvast waar professionals en hun organisaties verder mee kunnen. Al was het maar om samen een goed gesprek te voeren over wat het eigenlijk betekent om in dit veld werkzaam te zijn en wie je daarin wilt zijn als mens en als professional. Die beroepspraktijk maken we samen.”