Word je daar niet moedeloos van?
“Nee, het is gewoon een reële constatering. Stem in de Stad is een grote organisatie; er gaat bij ons driekwart miljoen per jaar om, we hebben 12 vaste werknemers in dienst. Tegelijkertijd bezuinigde de gemeente Haarlem de afgelopen jaren telkens 1 miljoen in het sociaal domein. Dus onze totale organisatie keer 1,5 wordt hier per jaar wegbezuinigd. Dat gebeurt overal in Nederland. Het is een illusie om als kerken en diaconale centra te denken dat je daar een antwoord op kan geven, dat je dat op kunt vangen. Het gebeurt gewoon. Je hebt te maken met een veranderende samenleving en dat kun je niet keren. Ik zat bij de Raad van Kerken en daar waren mensen die oprecht geloofden dat de kerken dit wel konden opvangen. Dat is niet van deze tijd. Je moet je plaats kennen. Die slogan ‘helpen waar geen helper is’ vind ik aanmatigend. Je zult moeten erkennen dat je helemaal geen helper kunt zijn daar waar geen helper is – nog los van wat er allemaal aan verborgen nood is. In contact zijn met een ander, dat is wat je kunt doen.”
Hoe doen jullie dat concreet?
“Heel simpel: present zijn, naast de mensen gaan staan, hun verhaal horen. De kern van het diaconale is de ontmoeting met de ander die anders is, of die nou dakloos of vreemdeling is. Dat is best moeilijk, daarvoor moet je stappen zetten. Je omgeeft je immers vooral met mensen die zijn zoals jij – of je nou dakloos bent of rijk. Er valt zoveel te halen op het moment dat je dwars door elkaar zit. Precies dat gebeurt hier. Je weet nooit waar het gesprek naartoe gaat, het is altijd verassend. En dat vind ik zo belangrijk: dat je ergens het besef houdt dat deze stad van ons allemaal is, dat je elkaar nodig hebt en dat het niet goed is om langs elkaar heen te leven.”
Jurjen Beumer heeft in 1986 Stem in de Stad opgericht. In 2013 kwam hij te overlijden en nam jij het stokje over. Hij was geliefd en is voor velen nog een inspiratiebron. Was het niet moeilijk om hem op te volgen?
“Ik had het geluk om hier in 2013 te komen in een organisatie die er al was. Het is veel moeilijker om iets op te zetten vanuit het niets. Al het goede was er al en nu is het zaak om het duurzaam te maken, zodat het er over 15 jaar nog is. Op die manier proberen we hem te eren en zijn levenswerk voort te zetten. Verder denk ik dat je met zo’n groot centrum als dit elke paar jaar weer in een andere situatie zit. De situatie toen Jurjen Beumer begon is volstrekt anders dan toen hij hier in 2012 voor het laatst was. Ik ben begonnen in 2013 en het is nu alweer helemaal anders – zo snel gaat dat.”
Hoe is de situatie nu helemaal anders ten opzichte van 2013?
“De samenleving verandert snel. Het aantal bezoekers stijgt ieder jaar met zo’n 15 procent, dus ik denk dat we meer dan 1,5 keer zoveel bezoekers hebben dan drie jaar geleden. Niet alleen zijn er meer vluchtelingen, ook het aantal daklozen is flink toegenomen. Daarnaast is de samenstelling van onze achterban aan het veranderen. Ooit kon de dominee op zondag de gemeente vragen: ‘Dit diaconale project heeft wat vrijwilligers nodig, wie wil dat doen?’ Een logisch appel, want we verstonden allemaal wat diaconaal werk is en waarom we dat moeten doen. Dit is overal aan het verschuiven, op sommige plekken zijn er nog maar een handjevol kerkelijke vrijwilligers over. Hier gaat het niet zo snel, maar die beweging is er wel degelijk. We krijgen nieuwe vrijwilligers binnen die in een ander verhaal opgroeien.”
Wordt het dan niet eens tijd om die woorden ‘diaconaal’ en ‘oecumenisch’ aan te passen?
“Deze nieuwe werkelijkheid vraagt inderdaad een nieuwe taal, die we nu aan het ontwikkelen zijn. Ik merk in toenemende mate dat mensen geen idee hebben wat die woorden betekenen. Mensen denken dat het een spier is die om je voet loopt ofzo. Laatst wilde ik een bankrekening openen en de medewerker leek nog nooit van dat woord te hebben gehoord. Dus ja, waarom zou je geheimtaal spreken?”
En toch is het nog niet veranderd…
“Het is niet iets wat je zomaar doet. Ik ga niet alles overboord gooien en het nooit meer over Jezus hebben. Dan ben je een grote organisatie, haal je misschien meer geld binnen. Maar dan ben je een soort VPRO geworden: de P staat nog in je naam, maar het is weg vertaald. En aan kerkelijke taal vasthouden die niemand begrijpt is ook geen optie. Het midden is altijd het lastigst. Het is geen heldere positie.”
Verkondig het evangelie, desnoods met woorden? Of helemaal niet meer met woorden?
“Dat vind ik een beetje lastig. Op het moment dat iemand graag wil helpen in de keuken, nou, prima. Die aardappelen hoeven niet christelijk te zijn, ze moeten gaar zijn. Van vaste medewerkers vragen we dat ze zich op een positieve manier verhouden tot onze christelijke identiteit. Dat is meer dan ‘het maakt mij niet uit’. Ik vind dat we onze organisatie tekort doen als we zeggen dat je christelijk meelevend zou moeten zijn. Het liefst zou ik binnenkort een moslim of moslima verwelkomen in ons team. Barmhartigheid is voor hen ook een belangrijke waarde.”
Maar je bent wel geworteld in dat christelijke verhaal. Ben je niet bang je identiteit te verliezen?
“Dat is nu precies hèt probleem van een diaconaal centrum: die angst. Er is geen taal waarmee ik iedereen kan aanspreken, daar is het leven te fragmentarisch voor. De toespraak van de Canadese premier vond ik wat dat betreft erg inspirerend. Op het moment dat je over identiteit gaat praten ga je grenzen trekken: daar vallen we mee samen en daar vallen we niet mee samen. Hij zegt: we moeten het niet over grenzen hebben, maar over waarden. Waar willen we heen, wat willen we bereiken?”
Zou dat ook je advies zijn aan al die worstelende diaconale organisaties? Focus op je waarden en niet op je identiteit?
“Onder andere. Voor Stem in de Stad is gastvrijheid ontzettend belangrijk – dat zullen alle vrijwilligers beamen. Daarnaast zijn respect, aandacht en wederkerigheid belangrijk. Dat is geen identiteit, we vallen er niet mee samen, maar het zijn dingen die we belangrijk vinden en die we met elkaar nastreven. Je kunt het over de wortels van de boom hebben, maar ik heb het liever over het water. Het gaat mij om coalitie denken, als kerken iets moeten gaan doen is dat het. Het is ook noodgedwongen, want op het moment dat ik 300 vrijwilligers zou hebben die kerkelijk betrokken zijn dan had ik mij dit niet hoeven af te vragen natuurlijk. Maar of je het nou diaconaal noemt of iets anders, het diaconale karakter blijft zonder meer. Een diaconaal centrum heeft altijd een dubbele opdracht: zorgen voor diegenen die het zwaar hebben, maar andersom ook dat degene die helpt wordt geraakt. Het is een plek van wisselwerking. Een kant en klaar verhaal voor wat betreft de identiteit zit dat alleen maar in de weg. Tegelijkertijd is het voor iedereen die hier komt helder dat dit een initiatief is van samenwerkende kerken. Een bezoeker zei laatst tegen een andere bezoeker: ‘Hey, je bent hier wel in een kerk hè, een beetje dimmen’. Zoiets zeggen wij nooit. We hebben hier ook geen kleerkasten voor de deur staan, maar twee dametjes van 70. We doen het hier met de zachte krachten.”
Coalitiedenken – ook over de grenzen van religie heen?
“Absoluut! De enige voorwaarde voor samenwerking is dat iemand van goede wil is, meer niet. We hebben op ons terrein een kappelletje waar we onze teamvergaderingen openen. Dat zal zo blijven. Daar hangt niet alleen een kruisje, maar ook een menora en een halvemaan. Het is een stiltecentrum waar alle mensen samen moeten kunnen komen, welke persoonlijke drijfveer of inspiratie ze ook hebben. Je moet respectvol naast elkaar kunnen staan zonder dat je zegt ‘dit is onze kleur’. We zijn geen klooster. De interreligieuze samenwerking krijgt vorm in verschillende initiatieven, zoals het festival Dag van Hoop, een dag van verbinding en een interreligieuze kerstviering. In de dagelijkse gang van zaken zou ik graag meer willen samenwerken.”
Zou je niet veel meer fondsen kunnen werven als je die kerkelijke taal eruit haalt?
“Ik gebruik het geld niet om zieltjes te winnen, maar voor goede dingen. Die etiketten zijn toch niet genoeg, je zult het altijd moeten blijven invullen en verantwoorden. Ik ben relatief nieuw in dit vak, maar wat ik merk is dat fondsen en andere partijen tegenwoordig hele gedegen verantwoording van je vragen. We werken met een begroting van vijftig pagina’s; mensen vragen van je om het heel inzichtelijk en transparant te maken. Ik vind dat ook terecht, want je geeft het geld uit dat een ander bij elkaar gespaard heeft. Dus daar ben je zo zuinig mogelijk mee. Vroeger werd er nog gewerkt met begrotingen op de achterkant van sigarendoosjes, na een gezellig avondje met wijn. Dat bestaat niet meer. Dat was toen zakelijk en nu is een vijftig pagina’s tellende begroting dat, en dat begrijp ik heel goed. Het gaat ook verspilling tegen.”
Als je droomt over de toekomst; hoe ziet Stem in de Stad er dan over 10 jaar uit?
“Dat we vitaal zijn, gegroeid zijn en misschien zelfs op meerdere plekken zitten. Maar mijn droom reikt eigenlijk verder dan dat… Spannend vind ik hoeveel kansen er liggen om meer te doen dan alleen naast de mensen te staan. Mijn roeping is hun stem te versterken om zo nog meer Stem in de Stad te worden. Ik moet kunnen doorvertellen waar al die mensen door gemangeld worden. Ik weet niet per se hoe het dan wel moet, want ik ben geen politicus, bestuurder of wat dan ook. Wat dat betreft hebben we ook coalitie denken nodig. Maar ik wil het wel zo kunnen vertellen dat een ander wiens vak dit wel is kan denken: laat ik nou eens gaan werken aan een oplossing. Het is altijd deel geweest van diaconaat, om ook ergens de situatie te willen kantelen, in plaats van te blijven dweilen met de kraan open – een roeping voor gerechtigheid.”
Dat klinkt als een prachtig plan. Waarom vind je dat spannend?
“Het spannende is dat je misschien toch in die oplossingen gaat denken. Dat is echt een valkuil. Al op individueel niveau blijkt dat: dat je voor een dakloze even zijn zaakjes gaat oplossen. Dan neem je iemand niet mee. Wat je wel moet doen is iemand bekrachtigen en er voor hem of haar zijn. Op de lange termijn kan dat wat duurzaams betekenen, maar nooit op de korte termijn. Ik heb dat ook moeten leren voor meer politieke zaken. Ik was voordat ik hier werkzaam was veel bezig met ongedocumenteerden en ik had mijn verhaal wel klaar van hoe het allemaal moest. Daar ben ik mee gestopt want ik overzie toch niet het geheel. Maar wat ik wel blijf doen is in gesprek blijven, hun verhalen vertellen. Het is zaaien op hoop van zegen. Ik heb heel veel hoop in de nieuwe generatie wat dit betreft. Hun idealisme is heel praktisch. Geen handtekeningen verzamelen omdat ‘zij’ het anders moeten doen. Ze gaan op microniveau iets bedenken wat werkt, wat misschien een olievlek kan zijn. Zij beginnen gewoon door iets concreets te veranderen.”
Wat voor advies zou je hebben voor hen die nu in een verlaten diaconaal centrum met de handen in het haar zitten?
“Zo snel mogelijk coalities maken; met zoveel mogelijk andere partijen om de tafel gaan zitten. Samen sta je sterk en kun je ook een krachtige stem worden. De valkuil voor velen is dat ze de identiteit te strak willen vasthouden, in de zin dat ze de eigen toko of kerk willen waarborgen. Dat moet je loslaten. Ik zeg dat ook omdat ik denk dat diaconale organisaties groter moeten zijn. Ik merk hoe complex het overheidsbeleid is: je moet een halve advocaat zijn wil je iemand bijstaan die in een procedure zit. Je doet het er niet meer even bij. Wat wij met onze omvang kunnen brengen is dat wij op alle terreinen specialisten hebben, maar ook dat we ons kunnen permitteren om iedereen die hier komt standaard een de-escalatie cursus te geven. Dat moet, want er vinden escalaties plaats. Je kunt niet met wat naïeve goede wil deze complexe doelgroep aan. Ik vind het riskant als kerken met 15 a 20 vrijwilligers besluiten om ‘iets diaconaals te gaan doen’. Je kunt je dan beter aansluiten bij een ander initiatief. Gooi die verborgen agenda om de eigen kerk weer te vullen overboord en durf een ander groot te maken. Dat kan heel verrassend zijn. ‘Hij moet groter worden en ik kleiner’, was het niet? (Joh. 3: 30)”
Bovenstaande foto’s zijn gemaakt door Esther Mulder Cobelens.