Ik ben de kleindochter van vier Holocaustoverlevenden. Twee Nederlandse en twee van Poolse afkomst. Als het recente verleden zo in je DNA zit verweven, is het onvermijdelijk dat je op een gegeven moment precies wilt weten wat er gebeurde tijdens de jaren 40-45. Vanaf mijn zestiende trok ik de boekenkast vol Holocaustliteratuur van mijn ouders leeg. Ik bekeek zoveel mogelijk films die over de oorlog gemaakt werden, bezocht elke herdenking en bracht een bezoek aan Auschwitz, dat tegenwoordig als museum fungeert. Hoe meer ik erover leerde, hoe minder ik ervan begreep. Waarom had iemand bedacht dat de joden uitgesloten en vermoord moesten worden? Hoe was het mogelijk dat er een heel systeem was opgezet om deze lugubere taak uit te voeren? Waarom keken zoveel mensen weg? En wat zou er met mij zijn gebeurd als ik vijftig jaar eerder was geboren? Zou ik dan ook zijn vermoord, puur om het feit dat ik joods was?
Mijn oma van vaderskant zei altijd: “Vandaag is het zonnig, maar morgen kan het zo gaan regenen”. Ze doelde hiermee op de meidagen van 1940, toen haar relatief onbezorgde leventje in één klap veranderde met de komst van de Duitsers. Al snel mocht ze niet meer naar een gemengde school, werden bioscopen, parken en zwembaden verboden terrein en stierf haar moeder van de stress aan een hartaanval. In 1942 naaide ze een gele ster op haar kleding, in 1943 dook ze met haar vader onder in Krommenie. Daar zaten ze twee jaar lang samen in een kamer van twee bij drie vierkante meter. Na de oorlog bleek dat haar broer en zus vermoord waren in Auschwitz.
Jarenlang beet ik me vast in de vraag of ik misschien zelf beïnvloed zou kunnen zijn door de catastrofe die mijn grootouders en hun familieleden hadden meegemaakt. Door het trauma van mijn oma was ik zelf angstig geworden voor de wereld, terwijl ik de Holocaust niet eens had meegemaakt. Maar de vraag wie je zou kunnen vertrouwen als het erop aankwam speelde een centrale rol in mijn leven. Tijdens mijn opleiding aan de filmacademie merkte ik dat al mijn projecten over de Tweede Wereldoorlog gingen. In mijn laatste jaar maakte ik het plan voor de documentaire over de derde generatie, kleinkinderen van Holocaustoverlevenden. Omdat het nu een professioneel karakter had gekregen, durfde ik het er eindelijk met andere kleinkinderen over te hebben. En al snel bleek dat ik niet de enige was met zo’n grote fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog. Net als ik sleepten sommigen van die enge boeken over Sobibor mee op al hun strandvakanties, anderen herkenden mijn gevoelens van wantrouwen en de angst dat het opnieuw zou kunnen gebeuren. Maar ik ontdekte ook dat de sterke band die ik met mijn grootouders had bij ons allemaal voorkwam. Wij wilden hen gelukkig maken, wij wilden hun verhalen tot in het kleinste detail in onze hoofden opslaan, zodat we ze levend zouden kunnen houden op het moment waarop zij deze aardbodem zouden verlaten.
Toen ik aan een paar joodse vrienden vertelde dat ik vandaag hier zou staan, op het Sierplein, schrokken ze een beetje. ‘Durf je dat wel?’ vroegen ze. Ik was met stomheid geslagen: hoezo zou ik dat niet durven? Ik weet dat zij meestal niet ver buiten Buitenveldert en Amstelveen komen, maar zo spectaculair was Amsterdam-West nou toch ook weer niet? Ze informeerden mij dat dit de plek was waar een paar Marokkaanse jongens in 2003 met kransen hadden gevoetbald en dat een groepje in datzelfde jaar ‘Dood aan de Joden’ had gescandeerd tijdens de herdenking in de Baarsjes. Ik haalde mijn schouders op. Het deed pijn dat dit gebeurd was, maar ik zag er geen groot antisemitisch gevaar in. Hoogstens een stierlijke verveling en woede over de Tweede Intifada, die op dat moment in al zijn hevigheid woedde. Natuurlijk mag je nooit afgeven op de Holocaust als je boos bent over de huidige politieke situatie, maar het is weinig effectief om met je vingertje te gaan lopen zwaaien en als jood te besluiten niet meer naar bepaalde buurten te gaan, omdat enkele mensen daar mogelijk tegen je zouden kunnen zijn. Integendeel. Gelukkig zette de organisatie Diversion na het incident in 2003 een lesprogramma op met de titel: Tweede Wereldoorlog in Perspectief. In zes lessen doceerden twee gastdocenten, één van joodse en één van islamitische afkomst, aan middelbare schoolleerlingen over de Holocaust en het Midden-Oostenconflict. Ik heb hier zelf ook aan meegedaan en het was alarmerend om te merken dat de scholieren tijdens de eerste bijeenkomst dachten dat joden alle media in handen hadden en de wereld wilden beheersen. Aan de einde van de reeks knuffelden diezelfde kinderen mij. Omdat ik merkte dat het daadwerkelijk effect had besloot ik me meer voor de dialoog te willen inzetten. Op dit moment doe ik mee aan de dialooggroep Mo&Moos Mokum, een trainingsprogramma geleid door Chantal Suissa, Toaufik Ben Yahia en Cihan Tekeli, waarbij joden en moslims tussen de 25 en 35 jaar op een tweewekelijkse basis bij elkaar komen om elkaar te leren kennen en een netwerk op te bouwen waarbinnen islamofobie en antisemitisme van binnenuit kunnen worden tegengegaan, inmiddels zijn we een hechte vriendengroep geworden. Daarnaast ben ik bezig met een nieuwe film: Samen met een Palestijnse vriend, Sakir Khader, ga ik een reis maken naar zijn familie in het Palestijnse Nablus en naar mijn familie in Israël. Het is niet onze ambitie om het Midden-Oostenconflict op te lossen, maar als onze vriendschap stand kan houden te midden van de keiharde realiteit van dat conflict, is er hoop.
Ik weet zeker dat mijn grootouders trots op me zouden. Hoewel ze niet meer leven, leeft hun gedachtegoed in mij voort. Want het belangrijkste dat ik van hen heb geleerd is dat het niet uitmaakt of je jood, moslims, boeddhist of sikh bent, als je er maar voor zorgt dat je de nieuwsgierigheid naar de ander nooit verliest. Noem mij naïef, maar als deze boodschap komt van mensen die zelf bijna werden vermoord omdat ze waren wie ze waren, ben ik dat duizend maal liever dan een angstige havik.