Heimwee over een verdwenen kerkelijk Nederland is een uitgemolken thema. Decennia geleden verschenen er al fotoboeken over Het Rijke Roomsche leven (let op de ‘sch’) en over de gereformeerde zuil met de klinkende titel Parade der Mannenbroeders.
Heimweeërs
Herinneringscultuur komt tot bloei als de beweging waar het betrekking op heeft over haar hoogtepunt heen is of uitsterven staat. Maar wat hier verdwenen is, is een vorm van kerkelijke organisatie die goedbeschouwd niet meer dan een eeuw heeft geduurd. Van het midden van de 19e tot in de jaren zestig van de vorige eeuw. Die tijd is nu voorgoed voorbij. Van die kerkelijke organisatie, met sterke zuilen, zijn de heimweeërs al een halve eeuw aan het afscheid nemen. Ongeveer de tijdsspanne dat de EO bestaat. Zou er een verband zijn?
Ik vind het belangrijk om na te denken over de plaats die de kerk, of vooruit: de christelijke traditie, in een veranderende samenleving inneemt. Over nieuwe vormen die passen bij een veranderde tijd. Maar heimwee lijkt me daarbij niet de juiste insteek.
Verandering
Wat bij alle verandering hetzelfde blijft is namelijk de verandering. Als je de geschiedenis op een wat langere lijn bekijkt, dan zie je dat het nooit anders is geweest. In elk tijdsgewricht heeft de kerk op een eigen manier vorm gegeven aan haar leven, heeft het geloof gestalte gekregen in wisselende vormen, kerkelijk georganiseerd en daarvan afgeleid in het leven van gewone mensen.
Een levende traditie vindt zichzelf steeds weer opnieuw uit. Als er een constante aan te wijzen is in de geschiedenis van het christendom, dan in dit vermogen om zich voortdurend aan te passen. Het heeft iets arrogants om je eigen tijd als het eindpunt van die traditie te beschouwen. Beter is het om je eigen situatie als het hedendaagse overslagpunt van diezelfde traditie te zien.
Het verleden kennen we, of menen we te kennen. De toekomst is principieel onbekend terrein. Vandaar de neiging om de blik naar het verleden, het herkenbare en vertrouwde, te richten. Dat verklaart de populariteit van alles wat op heimwee teert. Toen was geloof heel gewoon, als een knipoog naar het verloren geluk, dat vroeger kennelijk ook heel gewoon en algemeen verspreid was, of waarvan we graag de illusie ophouden dat het zo was. Want het is volgens mij eerder andersom: vroeger was alles nog beroerder.
Bij ons in het dorp
Bij ons op het dorp vierden we aan het begin van deze zomer een cultureel feestje om de oude dorpskerk, waarvan de vroegste fundamenten uit de late 8e eeuw dateren. Ooit droeg de kerk de naam van de heilige Bonifatius.
Na vijf eeuwen protestantisme poetsen we die naam weer op en beseffen we dat ‘onze’ dorpskerk langer katholiek is geweest dan dat hij nu hervormd heet. Maar vooral benadrukken we dat de kerk, als gebouw waar op een of andere manier het geloof door mensen door de eeuwen door is geleefd, altijd midden in het dorp heeft gestaan, dat wil zeggen midden tussen de mensen en in de gemeenschap.
Uiteraard is een eerbiedwaardige geschiedenis geen garantie dat het zo door blijft gaan. ‘Resultaten uit het verleden’, enzovoort. Of en hoe het doorgaat, hangt mede van ons af, de huidige gebruikers en hedendaagse dorpsbewoners. Een kerk die midden tussen de mensen blijft staan, verbindend, uitnodigend, maar ook uitdagend en met een bescheiden zelfverzekerdheid, heeft toekomst.
Zou je ook van een soortement post-modern christendom mogen spreken? Dus een christelijke traditie zonder het grote, unieke verhaal? Alhoewel ik helemaal niet van de term houd (te modieus) heb ik toch neiging me daaronder te verschuilen!