Het was een van die mooie dagen in november. Zo’n herfstdag. Licht in honingkleuren. Met mijn kleindochter van net drie zat ik op een bankje aan het pasteltinten Veerse Meer. Haar witblonde hoofdje schuin tegen mij aanhangend sprak ze ineens dromerig: ‘Ik vind dat water zo mooi.’
Het klonk niet aangeleerd, maar diep uit haar wezen. Zuchtend, verzaligd bijna.
Waar haalt zo’n jong kind dit vandaan? Vanuit haar herinnering? Aan iets als stilte, schoonheid, licht? Ik geloof niet in reïncarnatie maar ik kan mij soms niet aan de indruk onttrekken dat wij mensen uit een lichtwereld gevallen zijn. Dat is bijna Plato.
Of dit waar is weet niemand. Wat wel onomstotelijk vast staat is het raadselachtige verlangen dat ik bij heel veel mensen, mezelf incluis, waarneem. Verlangen naar het licht. Universeel. Altijd heimwee, zong Lenny Kuhr. Ik noem het toch maar: Godverlangen.
God/Liefde
Ik duid dat onbestemde heimwee als verlangen naar God, wat zeg ik: GOD. Niet naar iets van God. Volgend voorjaar hoop ik mijn nieuwe boek daarover te publiceren. Een heuse pil van meer dan driehonderd bladzijden over ‘mystiek van alledag’. Met een vriendin besprak ik de aanvankelijke titel: Brandend verlangen om op te gaan in God.
‘Als je dat woord ‘God’ zo laat staan zullen veel mensen in mijn omgeving, bijvoorbeeld collega’s op mijn werk, al bij voorbaat afhaken,’ waarschuwde ze, ‘God is voor hen beladen, middeleeuws, oubollig.’
Daar heb ik over nagedacht. Ik kan en wil het woord ‘God’ niet laten vallen. Omdat ik mij aangesloten weet bij tal van tradities. Omdat het voor mij niet belast is maar springlevend en sprankelend. Een poëziewoord voor het mysterie van het licht.
Tegelijk realiseer ik mij natuurlijk dat het G-woord voor anderen wel vervreemdend kan zijn. Ik moest denken aan Spinoza, die ook het woord ‘God’ wilde bevrijden uit de klassieke, persoonlijke voorstelling en zo tot de samenvoeging God/Natuur kwam.
Omdat de essentie van wat ik God noem het meest samenvalt met de ultieme liefde besloot ik op Spinoza te variëren en te kiezen voor de samenvoeging God/Liefde:
Brandend verlangen om op te gaan in God/Liefde.
God/Liefde dus. Als ik voor het gemak God zeg bedoel ik die samenvoeging. Let wel: alleen God/Liefde. Universeel. Voorbij aan religie. Als stip op de horizon.
Religie en christendom
Het lijkt me het verlangen van alle religie, ook van het christendom. Voorbij aan zichzelf. Allerwegen zien we een opleving van religie en ik verneem ook steeds vaker termen als ‘nieuw christendom’ of ‘groeikansen voor het christendom’. Allemaal sympathiek en ik hoef mijn gelijk niet, maar ik ervaar het wel anders: het christendom kan toch geen doel in zichzelf zijn?
Bovendien, over welk christendom hebben we het dan? Dat van de evangelische Trump-stemmers in de VS? Staphorst? De Oosters Orthodoxen? De Remonstranten? Mijn eigen VVP? Er is toch bijna niets meer dat deze stromingen delen?
En afgezien daarvan: elk ‘dom’ of ‘isme’ kan toch niet meer zijn dan een verwijzing? Een vinger naar de maan? Godsdienst lijkt mij bestemd om zichzelf overbodig te maken. In de orde van het aloude inzicht van Okke Jager: Je bent geen mens om christen te worden maar christen om mens te worden.
God overstijgt religie, christendom en kerk. Ik herinner me een kerkelijke studiedag in de jaren negentig. De kerkelijk werker gebruikte een driepotig krukje als voorbeeld. De kerk rust op drie poten: God, de naaste en de wereld. Niet veel op af te dingen. Toch riep het beeld toen al de vraag bij mij op: maar in God is toch alles besloten?
God omvat alles en allen. In die ene poot zijn de twee andere automatisch inbegrepen.
In zijn toespraak voor de PKN op Hervormingsdag noemde premier Rutte het woord ‘gezamenlijkheid’ als kernwoord voor de kerk. Niet zoveel mis mee, maar gezamenlijkheid vind je ook in de kroeg en in het stadion. Het kernwoord van de kerk lijkt mij: God. In God is het unieke van de kerk gegeven, ja, haar bestaansrecht.
Zoals de middeleeuwse soefi Rumi zei: ‘De minnaars van God hebben geen religie, maar alleen God.’
Als een mot in een kaarsvlam
Ik noem mij geen christen meer, maar de verhalen over Jezus blijven me ontroeren als bronnen van liefde. Zo zal ik me ook nooit soefi noemen maar Rumi behoort wel tot mijn meest inspirerende dichters. Met name van zijn vurige liefdesmystiek word ik warm. Zijn poëzie van verlangen om op te gaan in de Liefde. Uiteindelijk in de dood maar ook nu al.
Dat heet: sterven alvorens te sterven.
Rumi’s boek opent met het Lied van de rietfluit, waarin een rietfluit zijn heimwee bezingt. De adem van God doet de rietfluit zingen, en de rietfluit zingt om dichter bij God te komen. De relatie tussen mens en God is een relatie van wederzijds verlangen: de mens verlangt als minnaar naar zijn geliefde God en God verlangt naar het verlangen van de mens.
De dichter verlangt om volledig op te gaan in God, zodat ‘er niets meer van mij over is en ik zelf God geworden ben.’ Hij verlangt om op te branden in God ‘als een mot in een kaarsvlam’.
Ik wil nog heel graag een tijd bij mijn geliefden blijven, maar dat is waarnaar ook ik verlang. Of ik nu binnenkort doodga of nog een paar jaar blijf leven. Ik geloof niet in reïncarnatie, schreef ik. Hoewel ik niets uitsluit kan ik mij ook niet zoveel voorstellen bij een klassieke hemel. Maar ik leef wel vol vertrouwen toe naar het moment dat ik ook fysiek opga in het licht.
Dat ik opga in God/Liefde.
Klus
En wat hebben we dan in deze rotwereld uitgespookt? Wat moet mijn engelachtige kleindochter in deze cynische, harde wereld? Immers, je zou het niet zeggen dat het mensdom uit een lichtwereld gevallen is.
Volgens Rumi is de wereld een onvolmaakte afgeleide van het goddelijke. De onvolmaakte wereld leert ons dat wij er beter aan doen onze eigen wil op te geven en ons over te geven aan Gods wil. Die wil is: Liefde en liefde alleen.
Liefde leren, liefde leven en uiteindelijk opbranden in liefde – daartoe zijn wij op aarde. Juist de liefdeloosheid van deze wereld zet ons in het spoor van de liefde.
In de nuchtere woorden van een andere wijze, uit een andere traditie, namelijk Lao Tzu: Wat is een slecht mens anders dan de klus voor een goed mens?