Ik ben opgevoed met het vrome praatje dat het christelijke geloof weliswaar het enige juiste zou zijn, maar dat onze gereformeerde variant het in álles bij het rechte eind had. Dat geloof hield ook in dat degenen die er niet bij hoorden er dus naast zaten en in principe voor eeuwig verloren waren. Toen ik over deze dingen begon na te denken, had ik hier al gauw grote moeite mee. Het idee dat een liefdevolle God mensen voor alle eeuwigheden ondraaglijke pijnen zou laten lijden, kwam me steeds meer als onmogelijk voor. Temeer daar ik ook geleerd had dat degenen die uiteindelijk wel naar de hemel zouden mogen ook volstrekt niet deugden. Het moest anders in elkaar zitten en ik ging op onderzoek uit, onder meer door het volgen van een studie theologie.

Algauw kwam ik er achter dat Jezus als leraar niet uniek was. Op vele plaatsen en in vele tijden zijn er wijze en eerbiedwaardige mensen geweest die anderen gestimuleerd hebben tot een goed en zinvol bestaan. Voor mij zou Jezus altijd een unieke plaats blijven innemen te midden van al die mooie mensen, maar ik geloof niet meer dat dat beslissend is voor het eeuwige leven of de eeuwige dood. Religies ben ik gaan zien als menselijke pogingen te dealen met de grote vragen van het leven. Dat levert nog wel eens de vraag op of godsdiensten dan ‘niet waar’ zijn en ‘gewoon door mensen bedacht’. Voor andere godsdiensten wordt het gemakkelijk aangenomen maar er zijn maar weinig gelovigen die van hun eigen religie willen aannemen dat deze door mensen is ontwikkeld. Een religie is voor mij echter niet ‘waar óf niet waar’ zoals een bewering over de zwaartekracht ‘waar óf niet waar’ is. Een religie is voor mij wáár in zoverre ze haar aanhangers op het spoor zet van geleefde humaniteit.

Het idee dat alle religies, en dus ook het christendom, menselijke pogingen zijn, komt gelovigen al snel voor als godslastering en hoogmoed. Maar – ter vergelijking – welke muziek is níet door mensen gecomponeerd? Welk medicijn is níet het gevolg van menselijk vernuft? En welke roman of gedicht is níet door mensen geschreven? Desondanks worden muziek, medicijnen en literatuur door velen als uiterst waardevol ervaren.

Tegelijkertijd is er in elk scheppingsproces iets wat de kunstenaar of wetenschapper niet in de vingers heeft: de intuïtie, de ingeving. Dat zou je genade kunnen noemen en de bron daarvan is volgens mij oneindig veel dieper en rijker dan wij bedenken kunnen. Maar ik geloof niet dat het aangeraakt worden door dat wonder en het drinken uit die bron alleen gegeven is aan de aanhangers van slechts één godsdienst.

Daar komt bij dat wanneer iemand een prachtig lied geschreven heeft over liefde zij daarmee toch zeker niet beweren wil dat zij ook de líefde bedacht heeft. In haar lied raakt zij aan het geheim van liefde. En de mensen die haar lied horen en er door geraakt worden, herkennen daar iets in en kunnen zelfs tot tranen geroerd worden omdat ze hetzelfde geheim van liefde diep in zichzelf voelen resoneren, misschien zelfs zonder zich ervan bewust te zijn.

Religies beschouwen als menselijke pogingen te dealen met de grote vragen van het leven heeft belangrijke voordelen. Het noopt in ieder geval tot bescheidenheid: we hoeven geen zending meer te bedrijven om ons grote gelijk aan de mens te brengen, laat staan dat we geweld zouden gebruiken om onze overtuiging aan anderen op te leggen. Daar komt bij dat we vanuit deze visie ongehinderd van elkaar kunnen leren en elkaars belevingswereld en die van onszelf kunnen corrigeren waar dat nodig is en verrijken waar dat mogelijk is. Daar wordt de wereld beter van.

Ontwikkelingsstadia van religies

In de bezinning op de ontwikkelingsstadia van religies licht een hoopvol perspectief op voor een vitaliserende beleving van geloof en kerk zijn. En voor het verstaan van Jezus van Nazaret. Alan Watts (1915-1973) spreekt over drie fasen in de ontwikkeling van religies. De eerste is de magische, waarin de mens offert om daarmee iets van de goden gedaan te krijgen. De tweede is de morele of ethische waarin het belang van goed gedrag langzamerhand groter wordt dan die van het offer en van andere rituelen. Er is echter nog steeds een magische component aanwezig zolang de mens zich goed gedraagt óm daarvoor beloond te worden, bij voorkeur met de hemel na haar dood. De derde fase is die van de transformatie: religie bepaalt de mens bij haar intrinsieke waarde en stimuleert en helpt haar die te ontwikkelen.

Het onderscheid dat Erich Fromm (1900-1980) maakt tussen autoritaire vormen van religie en humaniserende, benadrukt het belang van deze ontwikkeling. Autoritair zijn die uitingsvormen van religie die zich vooral van macht bedienen en van de gelovigen volgzaamheid en gehoorzaamheid eisen. Angst ligt eraan ten grondslag en schuld en schaamte, veroordelingen en straffen spelen een grote en kwalijke rol. Met hun waarheidsclaim worden anderen benaderd met verkondiging en veroordeling. Van oudsher hebben religies vaak een dwingend karakter gehad dat dan ook te herkennen valt in de magische en in de ethische fase. Humaniserende vormen van religie zijn gericht op transformatie en de ontplooiing van geleefde humaniteit. Ze bieden oefenplaatsen voor menselijkheid en liefde. Ze claimen de waarheid niet en staan open voor ontmoetingen met anderen.

Godsdiensthistorica Karen Armstrong laat zien dat vanaf de zesde eeuw voor Christus in religies wereldwijd krachtige impulsen worden gegeven tot de fase van transformatie. Religie is in deze derde fase een instrument geworden voor het groeien naar menselijke volwassenheid. De mens wordt uitgenodigd en uitgedaagd zichzelf te leren kennen, haar eigen mogelijkheden te ontdekken en exploreren, en op eigen benen te gaan staan. Het is deze volwassen humaniteit waartoe Jezus opriep en bemoedigde.

Ik zie hier een interessante parallel met de ontwikkeling van de filosofie in het klassieke Griekenland: van kosmologie via sociologie naar antropologie. De mens verkent eerst haar omgeving waarvan zij afhankelijk is voor haar directe levensbehoeften. Vervolgens richt hij zich op zijn medemensen en op zijn plaats in het web van relaties waarin hij zich bevindt. Wil zij echter volwassen worden dan zal zij zich bewust moeten worden van wie en wat zij zelf is en dat kan alleen maar via de weg van reflectie en introspectie.

Het is niet verwonderlijk dat de behoeftenpiramide van Abraham Maslow (1908-1970) hier op aansluit. Deze psycholoog wilde een model bieden dat zicht geeft op onze ontwikkeling tot een zinvol bestaan. Volgens Maslow kunnen we pas aan de bevrediging of vervulling van hogere behoeften toekomen wanneer er aan de voorafgaande min of meer is voldaan. Pas wanneer we voldoende aan eten, drinken en slaap hebben en ons veilig voelen, kunnen we onze aandacht wijden aan vriendschappen en relaties. Wanneer we op deze terreinen min of meer geslaagd zijn, kunnen we ons wijden aan hogere behoeften als kunst en religie om uiteindelijk tot betekenisvolle zelfontplooiing te komen.

Mensheid in de puberteit

De ontwikkelingsstadia van religies lopen min of meer parallel met die van de ontwikkeling van de mensheid. Het idee dat we in een puberale fase zijn aangekomen, kan helpen om op een constructieve manier naar onze problemen te kijken. Het maakt ze begrijpelijk en biedt tegelijkertijd een hoopvol perspectief op volwassenheid.

Eeuwenlang is de strijd om voedsel vrijwel allesbepalend geweest. Een dag was geslaagd wanneer die zonder honger beëindigd kon worden. Dat dit in grote delen van de wereld nog altijd zo is, is een gegeven dat de meer gefortuneerden niet koud mag laten. Voor wie brood allang geen issue meer is, komt vroeg of laat de vraag naar zin en betekenis. Voor wie nauwelijks of geen brood heeft, is het brood zelf de vraag. En de vraag naar de legitimatie van de grote verschillen tussen beiden is al even onvermijdelijk.

Het lijkt er sterk op dat we als mensheid met deze vragen in de puberteit terecht zijn gekomen. Er zijn spanningen, er is onrust en onbehagen en een koortsachtig zoeken naar identiteit. Er is een krampachtig vasthouden aan wat voor een bedreigde identiteit gehouden wordt. Maar conflicten met anderen weerspiegelen altijd innerlijke conflicten. Het moeizaam of niet aanvaarden van de ander weerspiegelt altijd het moeizaam of niet aanvaarden van zichzelf.

In de zesde eeuw v. Chr. zette de mensheid een belangrijke stap van de vroege kindertijd naar die van de eerste vragen – een stap naar bewustwording en de wil te leren en zich te ontwikkelen. Wereldwijd begon de mensheid vragen te stellen voorbij aan de dwingende kaders van gewoonte en religie. Tijdens de Babylonische ballingschap kwamen joden tot nieuwe inzichten in het wezen van hun bestaan en hun verhouding tot God. In China riepen Confucius en Lao Tse op hun eigen manier op tot een nieuw verstaan van onze menselijkheid en onze samenleving. De Boeddha ontvouwde in India een visie op de mens die eerder aan dieptepsychologie dan aan religie doet denken.

In het oude Griekenland werd vanaf de zesde eeuw in relatief korte tijd de blauwdruk voor onze menselijke ontwikkeling gegeven: van kosmologie naar sociologie naar antropologie. Wanneer jonge kinderen verder beginnen te reiken dan hun eerste levensbehoeften gaan ze vragen stellen over hun omgeving: wat is dit en wat is dat en waarom is dat zo? Vervolgens komen de vragen over menselijke verhoudingen: is oom een broer van mama en is opa de vader van papa? En onvermijdelijk komen dan de vragen over het eigen bestaan: wie ben ik en wat maakt mij tot wat en wie ik wérkelijk ben? Deze laatste vragen komen in de puberteit onontkoombaar aan de oppervlakte en vaak gaat dat gepaard met onzekerheid, heftige emoties, onredelijkheid, zelfoverschatting en conflicten. De overeenkomsten met de spanningen die we in het begin van de 21e eeuw ervaren, lijken me evident.

Mensen die op een mooie manier oud zijn geworden, kunnen ons als mensheid op begaanbare en hoopvolle wegen zetten. Mensen als Mahatma Gandhi en Nelson Mandela zijn niet weggelopen voor de grote vragen van het leven. Ze hebben tijd en moeite genomen zichzelf te leren kennen en aanvaarden. Ze hebben ontdekt en geleefd dat plat eigenbelang en het louter en alleen opkomen voor de eigen groep, niet voert tot geluk voor het individu en evenmin tot een rechtvaardige en gelukkige samenleving.

Biodiversiteit

Zoals een puber zal moeten leren zich op een evenwichtige manier te verhouden tot de anderen, zo hebben individuele gelovigen en georganiseerde religies dat ook te leren. Het in zichzelf gekeerde protectionisme van de waarheidsclaim kan nooit een oplossing bieden, simpelweg omdat het haaks staat op hoe het leven in elkaar zit en werkt. Meer dan ooit worden we geconfronteerd met het belang van biodiversiteit: alles en iedereen is met alles en iedereen verbonden en verschillen zijn nodig om het leven in stand te houden en verder te ontwikkelen. Deze waarheid geldt op de schaal van atomen en micro-organismen, maar evenzeer op die van mensen en volken die er immers uit opgebouwd zijn. Wie een levenshouding propageert die dit grondpatroon van leven en bestaan negeert, kan uiteindelijk niet anders dan brokken maken en ellende veroorzaken, hoezeer hij het aanvankelijk ook bij het juiste eind lijkt te hebben.

Kruisbestuivingen zijn essentieel in het plantenrijk. Ook insecten, die door veel mensen als hinderlijk en eng worden ervaren, kunnen daarbij niet gemist worden. Voor wie niet ziet dat wij mensen dan wel kunnen menen dat we bóven de natuur staan, maar er in werkelijkheid deel van uitmaken en afhankelijk van zijn, mag dit een gezochte metafoor lijken. Biodiversiteit is echter noodzakelijk op ieder terrein van ons menselijk bestaan – we bestaan er uit en door. De deuren categorisch sluiten voor wie en wat anders is, mag op korte termijn een veilig gevoelig geven, maar op langere termijn is het bepaald ongezond en uiteindelijk dodelijk.

De Engelse wetenschapper Michael Wood (1948) zei het begin jaren negentig zo: ‘De Westerse samenleving heeft een punt bereikt waarop ze zich, om niet ten onder te gaan, open moet stellen voor andere culturen, niet alleen om er mee samen te werken maar om er van te leren.’ Waardevolle ontwikkelingen van personen, samenleving, wetenschap en cultuur volgen altijd op een kruisbestuiving zoals bijvoorbeeld de Renaissance en het optreden van Mahatma Gandhi laten zien.

Jezus en religies

het-lef-om-in-liefde-te-leven-dirk-van-de-glind-9789083133409

Vrome praatjes zonderen de gelovige af in autoritaire vormen van religie. Door een structurele miskenning van de eigen mogelijkheden en navenante veroordeling van de eigen persoonlijkheid kan zij niet tot transformatie en volwassenheid komen en blijft ze steken in een onderdanige afhankelijkheid waarin ze zelfs haar puberteit van opstandige vragen niet aandurft. Op deze wijze is religie een kwalijke karikatuur van zichzelf en het is hiertegen dat Jezus in opstand kwam.

Jezus verstaan zonder rekening te houden met zijn joodse roots en achtergrond, is onmogelijk. Hij heeft echter niet de bedoeling gehad een nieuwe godsdienst te stichten en het christendom als religie is niet zijn grootste zorg geweest. Het ging hem om het dienen van de menselijkheid en ook zijn eigen religie beoordeelde hij op dat criterium. Als zoon van Waarachtige Liefde stimuleerde en bemoedigde hij tot waarachtige humaniteit waarvan liefde de bron, het wezen en de bestemming is. Zo wil ik hem dan ook benaderen en verstaan.

Bron: www.youtube.com

Het lef om in liefde te leven – Jezus zonder vrome praatjes. Dirk van de Glind. 300 blz. €19,95. ISBN 9789083133409.

U kunt gratis verder lezen

Klik deze melding weg via het kruisje. Maar goede artikelen schrijven kost geld. Steun daarom onze schrijvers en word al vanaf € 5 per maand Vriend/in van Nieuw Wij.

Ik lees eerst het artikel verder.
Dirk 3707

Dirk van de Glind

Schrijver en docent levensbeschouwelijke vorming

Dirk van de Glind was jarenlang docent levensbeschouwelijke vorming. Hij heeft vele jaren de kans gehad om rond te kijken in de schatkamers …
Profiel-pagina
Al één reactie — praat mee.