“Politie-inval?!” Met grote ogen kijkt hij me aan.
“Ja, daar beneden. Op een avond keek ik uit het raam en zag opeens drie politieauto’s staan. De bewoner werd uit zijn woning gehaald, een paar dagen later werd de inboedel opgehaald en even later zaten er andere bewoners in. Ook in deze flat is de politie een keer geweest. Opeens hoorde ik ergens in het gebouw een enorm geschreeuw en gebonk: ‘DOE OPEN, POLITIE’. En je kunt nog steeds zien waar de auto’s zijn afgebrand. De straat is daar nog steeds zwart.”
“Voel jij je nu nooit eens onveilig hier?” vraag hij als we even later door het park lopen.
“Zelden. Ik fiets rustig ’s avonds laat alleen naar huis. Maar in dit park voel ik me wel eens onveilig. Bijvoorbeeld als jongeren agressief aan het schreeuwen zijn en de jonge bomen kapot proberen te trappen. Dan verlang ik wel naar een sterke man naast me.”
“Goh, wat is het hier prachtig,” verzucht hij als we op een bruggetje staan. “Kijk je kunt de vissen zien.” Ik kijk zijn vinger achterna; “En een tuinstoel.”
“Zucht.”
“Ach, dit is een criminele prachtwijk.”
Mijn wijk is een vreemde wijk. Enerzijds is het een prachtige plek met veel groen en aardige mensen. Anderzijds kom ik vaak genoeg dingen tegen die het daglicht niet kunnen verdragen. Maar maakt dat de wijk onveilig? Wat is onveilig? Is dat mijn onderbuikgevoel of zijn dat de objectieve misdaadcijfers? En kan dus een en dezelfde plek voor de ene persoon een onveilige plek zijn en voor de ander veilig aanvoelen? Het was in ieder geval duidelijk dat die vriend, die in een gehucht woont, op zijn minst licht geschokt was door deze misdaadonthullingen, terwijl ik er mijn schouders over ophaal.
Een dag later gaf ik les aan een jongen. Na de les zei hij: “Even kijken of het pakketje is aangekomen. Ik heb een mes besteld.”
“Een mes?”
“Ja, ik verzamel messen. Die liggen in de vensterbank. Ik heb ze van 10 en 60 cm lang en ik heb ook een zwaard.”
Hij liet me een plaatje zien van het mes dat hij had besteld. Groot, scherp, met haken aan de zijkant. Zo’n mes waarmee jongens lopen te pronken en vervolgens in een gevecht elkaar doodsteken.
“Waarom verzamel je messen?”
“Ik vind ze mooi. Als mijn ouders op vakantie zijn, nemen ze een mes voor me mee. Ik heb ze al uit allerlei landen.”
Ik kon er met mijn hoofd nog steeds niet bij.
“En wat veel mensen niet weten is dat ik bijna altijd een zakmes op zak heb.”
“Ja, een vriend van me heeft ook altijd zijn zakmes bij zich. Om schroeven aan te draaien, te knippen of een appel te schillen.”
“Nee, nee, ik heb alleen een mes.”
“Waarvoor?”
“Dan voel ik me veiliger. Als er wat is, kan ik me verdedigen.”
“Dat heb jij toch helemaal niet nodig? Je bent groot zat om een vuistslag uit te delen. Een mes brengt je alleen maar in de problemen.”
“Nee, nee. Een mes schrikt af.”
Ik voelde me echt in een andere wereld leven. Wie kan me uitleggen waarom je met een mes rond zou willen lopen? Maar wat een groter dilemma is: Hoe kijk ik nu tegen deze leerling aan? Ik heb hem leren kennen als een vriendelijke gozer. Kan ik hem nog steeds zo zien? Onveilig voel ik me niet, maar net zo veilig als voor hij dit vertelde?
Welkom in deze criminele prachtwijk…
M’n filosofische humanistische atheïstische buurman begint fan van je te worden.