Verschil maken in beleving van (psychische) klachten en de uiting ervan is dus gesneden koek voor iedere behandelaar in de zorg en misschien geldt dat nog wel meer voor de GGZ, waar de emotionele beleving van ervaringen en psychische klachten centraal staat. De vraag hoe je dan de culturele verschillen tussen patiënten in de zorg moet zien en begrijpen, leidt dan ook vaak tot de verzuchting dat iedere behandelaar af stemt op de individuele patiënt en dat cultuur, als we dat maar breed genoeg opvatten, eigenlijk niet tot verschillen leidt of, andersom geformuleerd, dat iedere behandeling intercultureel is omdat de patiënt en de behandelaar altijd met verschillende opvattingen over gezondheid en genezing te maken hebben.
In het onderwijs dat ik geef over interculturele competenties van hulpverleners in de GGZ, zie ik in de afgelopen jaren vooral gz-psychologen in opleiding. Ik begin de eerste dag met een oefening waarin de culturele verschillen die er kunnen spelen uitvergroot worden. Bijv. door te kijken naar hoe de afstand tussen waar je zelf geboren bent als hulpverlener tot de plek waar jouw patiënten vandaan komen een rol speelt. Een tweede vraag is hoe divers de eigen familie en vriendenkring van de hulpverlener is als het gaat om etniciteit, seksuele oriëntatie, opleiding, sociale klasse en ideologie. En hoe die verschillen een rol spelen in het contact met patiënten.
Om culturele verschillen te gaan zien is het eerst uitvergroten van die verschillen een belangrijk begin. Wetenschappelijk onderzoek leert ons ook welke psychische stoornissen onder bepaalde etnische groepen vaker voorkomen. Effectstudies van bepaalde interventies onder diverse etnische groepen laten eigenlijk voortdurend hetzelfde zien: met enkele aanpassingen, afgestemde voorbeelden en er voor zorgen dat de taal geen obstakel is, zijn alle behandelingen die bij autochtonen effectief zijn, dat ook onder etnische minderheden, of het nou in Nederland of in de VS onderzocht is. De factor die het meeste bijdraagt aan het succes van een behandeling is de vertrouwensrelatie tussen patiënt en behandelaar. De kern van interculturele competenties van hulpverleners is dan ook de houding en dat is moeilijk concreet te maken. Ik bespreek met studenten vaak het proces van onbewust incompetent op het gebied van houding naar bewust incompetent, dan bewust competent en tenslotte onbewust competent. In dat laatste stadium zijn verschillen niet langer een obstakel maar is iemand ‘gewoon bijzonder’ geworden, zoals de titel van mijn proefschrift ook luidt.
In dat proefschrift leg ik het verband tussen de politieke en maatschappelijke visie op immigratie en integratie en het identificeren van culturele groepen in de GGZ. In het ontwikkelen van culturele sensitiviteit in de zorg is de grootste uitdaging om bepaalde patronen, waar etnische of culturele verschillen een rol in kunnen spelen, tot de juiste proportie terug te brengen en er de dialoog over aan te gaan. Die verschillen zien hulpverleners bij nader inzien eigenlijk veel meer dan ze eerst dachten. Ze gaan over gezinsverhoudingen, hoe mannen en vrouwen met elkaar omgaan, over vrijheid in partnerkeuze, seksuele oriëntatie en keuzevrijheid, verlangen naar het land van herkomst en soms ook over hoe psychische klachten verklaard worden. Op welke manier speelt de culturele achtergrond van een patiënt – en dat is altijd veel meer dan de plek waar ze geboren zijn- een rol in de beleving van psychische klachten en kan de hulpverlener zich daarbij gemakkelijk gaan voelen? Blijft de afstand groot, dan is het risico ook groot dat de patiënt voelt dat hij of zij de behandelaar niet helemaal kan vertrouwen of dat de behandelaar bepaalde ervaringen niet serieus zal nemen. Voor een patiënt is de interculturele competentie van de behandelaar waarschijnlijk een te vaag begrip. De patiënt let op vertrouwen, zich begrepen en erkend voelen. Een patiënt zal dus ook eerder interculturele incompetentie opmerken, bijv. door de twijfel in de stem van de hulpverlener te interpreteren als wantrouwen. Het bespreekbaar maken van mogelijke verschillen vraagt tenslotte ook om het weer verkleinen van de afstand en het zich realiseren dat veel verschillen eigenlijk niet zo vreemd zijn als ze eerst lijken. Dan raakt een hulpverlener er ook meer mee vertrouwd en is de kans groter dat hij de patiënt als een individu tegemoet treedt en niet als lid van een voor hem of haar onbekende ‘stam’ of groep.
Goede tekst. Hier is duidelijk een wetenschapper aan het schrijven geweest.
Heel mooi!