Kinderen vragen vaak aan elkaar: ga je mee naar buiten, spelen? Met buiten wordt alles bedoeld wat zich buiten de vier muren van een woning bevindt: van de stoep voor het huis en het speeltuintje tot het bos of weiland dat net buiten hun dorp ligt. Buiten is een verzamelnaam van stukken ruimte die niet beperkt zijn door muren.
De vraag om te gaan spelen suggereert daarmee ook dat er buiten iets te beleven is, iets spannends. Misschien iemand ontmoeten, voetballen, rondhangen of een avontuur in het bos vlakbij. Vooral kinderen die nog enigszins landelijk wonen hebben de luxe om buiten, dus in de echte natuur op avontuur te gaan. Het begrip natuur heeft ook te maken met je verwonderen, met dingen ontdekken en vrijheid. Zo ontwikkelt zich spelenderwijs een respectvolle verbinding tot de natuur.
Is de natuur nu alleen buiten ons of maken wij daar deel van uit? Of beter gezegd: doet juist de natuur ons beseffen dat wij eigenlijk een onderdeel van die natuur vormen? Dat wij als mens echt niet belangrijker zijn dan de hoge eik of de winterakonieten en schimmels daaronder, maar een onderdeel van een groter geheel vormen, een samenspel van groeikrachten die elkaar zouden moeten ondersteunen?

Dikwijls is de natuur zo beschadigd en getemd door de mens, zeker in Nederland, dat wij hier pas bij het onverwachte natuurgeweld van aardbevingen en overstromingen ontdekken dat de natuur de mens het heft uit handen kan nemen. Dat de natuur overweldigend is, en heilig misschien, een mysterium tremendum et fascinans. Mensen die bergen beklimmen, of diepzeeduiken zoeken zo’n ervaring op. Of het overkomt hen, wanneer ze in een groot natuurgebied van een Afrikaans land op de weg een kudde olifanten tegen komen die hun duidelijk maakt dat zij als mens het daar niet voor het zeggen hebben.
Pas dan ontstaat het inzicht dat jij als zogenaamd autonome mens een piepklein onderdeeltje van het grote geheel bent en ook nogal afhankelijk. Jij bent niet de baas die mag pakken en doen wat hij of zij wil, al suggereert het Bijbelse Genesisverhaal dat misschien wel: de hof van Eden staat immers ten dienste van de mens. In levensbeschouwingen zoals het hindoeïsme of boeddhisme is de verbinding met de natuur veel sterker omdat daar de natuur zelf uitdrukking van het goddelijke is.
In de Japanse dichtkunst bestaan de dichtvormen senryu en haiku. Vooral de haiku is verbonden met de (heilige) natuur maar ook met de filosofie: een bijzondere waarneming in de natuur wordt door een mens, de dichter, gekoppeld aan een (wijsgerige) gedachte, waar de lezer over na kan denken.
‘Over het water
dat ik ophaal, schittert het
begin van de lente.’ (Shirõ)
Er is een natuurelement, water in dit geval, en een mens die buiten water gaat putten. Als resultaat valt het licht op het opgetilde wateroppervlak (in de emmer) en dat licht schittert zo dat het bij de beschouwer tot een beeld voor het begin van de lente wordt. Door het ophalen en vooral door het zien van de schittering roept het water een eerste lente ervaring op. Zo komt de relatie tussen natuur, mens en een ervaring tot uitdrukking: in elf lettergrepen.
Naar buiten gaan, de vrije natuur in geeft jou de mogelijkheid om die natuur en dus jezelf opnieuw te ontdekken en je te verwonderen. Die relatie, die onderlinge verbondenheid moet in deze tijden van klimaatproblemen hersteld worden. Dat is in ieders belang en niet vrijblijvend.
Beste Felicia, een haiku bestaat uit 17 lettergrepen i. p.v. elf . Ik maak er zelf namelijk veel en daardoor is met dat zeer bekend. Dank je wel voor het goede artikel.