In de omvangrijke cultuurgeschiedenis over de ziel van de Noor Ole Martin Høystad wordt het experiment van MacDouggall opgevoerd als een curieuze anekdote uit het schemergebied van wetenschap en bijgeloof (p. 168v).
De achterliggende gedachte, dat de ziel een substantie moet hebben (en dus gewicht), heeft de discussie over de ziel eeuwenlang beheerst. Het typische van de moderne tijd is dat geprobeerd wordt deze opvatting via een wetenschappelijk experiment te bewijzen. De aandacht voor de ziel is verschoven van de theologie en de filosofie, naar de meer objectieve wetenschappen. De ziel is psyche geworden, object van psychologische studie waarbij experiment en meetbare observatie centraal staan. De ziel is niet langer iets wat onderhouden of gevormd moet worden, zoals in de filosofie vanaf de Grieken en in het christendom. De ziel als centrum van persoonlijkheid. Ze is veranderd in iets problematisch, in iets wat vaak behandeling nodig heeft. De ziel of psyche die ons innerlijk bepaalt en dikwijls verstoort, voor een groot deel onbewust (zoals Freud ons heeft geleerd) en irrationeel. “De toename van psychische klachten in onze tijd vertegenwoordigt een paradox in historisch perspectief: terwijl de ‘traditionele’ ziel haar betekenis verliest door secularisatie en materiële groei, duikt zij weer op als symptoom van mentale problemen…” (p. 317). Van de ziel zijn we dus nog niet zomaar af.
Maar wat is de ziel?
Het boek van Høystad kun je lezen als één grote omweg om die vraag te beantwoorden waarbij het resultaat uiteindelijk is dat er geen definitief antwoord te geven is. De ziel als begrip heeft een lange filosofische en religieuze geschiedenis. Voor een belangrijk deel is die bepaald door de christelijke fixatie op het zielenheil dat gelegen zou liggen in een leven na dit leven. Het belangrijkste in het leven is om ervoor te zorgen dat je ziel behouden blijft en in de hemel komt. Eeuwenlang heeft dit gezorgd voor veel angst en onzekerheid, waarvan we ons in de afgelopen tijd hebben bevrijd. Vandaar de verlegenheid om het over de ziel te hebben. Aan de andere kant kunnen we de ziel niet missen. Mensen blijven op zoek naar bezieling. We willen niet op onze ziel getrapt worden. De ziel als begrip gaat zoiets betekenen als dat wat we als het meest wezenlijke en kostbare van onszelf beschouwen. De ziel is een metafoor geworden waarmee we onze persoonlijkheid en eigenheid uitdrukken, want dat er werkelijk een tastbare ziel van 21,3 gram of daaromtrent in ons lichaam zou huizen, dat gelooft niemand meer.
In ruim 500 pagina’s leidt Høystad, emeritus hoogleraar culturele studies, ons door de geschiedenis van de ziel. Hij besteedt daarbij veel aandacht aan de bronteksten, zodat zijn boek meteen ook een aardige introductie is van bepalende denkers en schrijvers uit de westerse geschiedenis.
Uiteraard begint het verhaal van de ziel bij de Grieken, bij de verteller Homerus en bij de filosofen die later gaan nadenken, eigenlijk over alles maar zeker ook over de ziel. De ideeën van Plato over de ziel, die een eeuwig leven zou hebben, thuishoort in de eeuwige wereld van de zuivere ideeën, maar tijdelijk gevangen zit in het lichaam om zich daar weer uit te bevrijden, hebben grote invloed gehad op de opvattingen over de ziel in het christendom. Maar dat geldt ook voor Aristoteles, leerling van Plato die later zijn eigen gang ging. Aristoteles staat voor een benadering die zich niet richt op de (hogere) ideeënwereld, maar uitgaat van de materiële werkelijkheid en via deductie en redenering probeert vat te krijgen op de verschijnselen, waaronder de ziel. Volgens hem kan een ziel niet bestaan zonder lichaam. De levende (bezielde) natuur kent een verscheidenheid aan lichamen, menselijk en dierlijk en zelfs plantaardig. Alle leven is bezield. De ziel geeft vorm aan het lichaam en vormt het naar de beste mogelijkheden die daarin besloten liggen. Aristoteles’ onderscheid tussen mogelijkheid en verwerkelijking (potentialiteit en actualiteit) is even invloedrijk in de filosofische geschiedenis geworden als Plato’s dualistische zielsleer.
Na deze twee grootheden komen we via Plotinus, de neo-platonist die benadrukt dat de ziel verzorgd moet worden, in het christelijk tijdperk terecht met de nadruk op de zondige ziel die genezing behoeft. In de renaissance ontstaat er geleidelijk een nieuw denkklimaat, met dus ook weer nieuwe opvattingen en benaderingen. Steeds worden filosofische gedachten gekoppeld aan literaire klassiekers, zoals Dante (voor de christelijke Middeleeuwen), Montaigne als model voor de onderzoekende geest, en later Goethe’s Faust als illustratie van de opvattingen in het tijdperk van de Romantiek. De soms vrij uitvoerige besprekingen van deze literaire werken – voor de moderne tijd kiest Høystad voor Kafka en voor Ulysses van Joyce – maken dit overzichtswerk extra waardevol.
Hij vindt het nodig om ook aandacht te besteden aan de ziel in de boeddhistische en de islamitische traditie. “Om jezelf in een multiculturele wereld te begrijpen, moet je ook ‘de anderen’ begrijpen” schrijft hij in het voorwoord. Hoe waar dat ook is, het is de vraag of dat lukt in het betrekkelijk korte bestek dat hij daarvoor inruimt. Het is ook wat waard om, wil je de anderen begrijpen, je eigen culturele traditie te begrijpen die ons voor een belangrijk deel vreemd is geworden. Dat lijkt mij de belangrijkste verdienste van dit monumentale boek te zijn, waar de schrijver ruimschoots in is geslaagd.
Mede door de literaire uitweidingen is het een zeer interessant boek geworden. De vertaling leest vlot. Soms worden er Noorse schrijvers geciteerd waarvan je je afvraagt hoe relevant dat in een internationale uitgave is. Met een paar kleine taalfoutjes die ik noteerde, zijn dat de enige smetjes op de ziel. Een boek om met aandacht te lezen.
Ole Martin Høystad, De ziel. Een cultuurgeschiedenis, Uitgeverij Athenaeum Amsterdam, 528 pag., € 29,99