Op een rustige zaterdagmiddag tufte ik met de auto van Valburg, ook een plaats waar nooit wat gebeurt, naar Elst. De provinciale weg, waar je niet sneller mag dan 60 km/u, slingert door een idyllisch landschap. Volkomen zen kwam ik aan bij de rand van Elst.
Om Elst binnen te rijden, moet je met de auto om de rugdekking voor brommers heen slingeren. Deze rugdekking is een schrikhek dat schuin op de rijstrook staat en dwingt automobilisten om hun snelheid te verlagen. Toen ik daar aankwam, zag ik een auto mij tegemoet komen, maar ach, er was nog genoeg ruimte en ik besloot als eerste te gaan.
Ik reed al tussen de rugdekking en de stoeprand in, toen mijn tegenligger zijn tanden ontblootte en in volle vaart op mij afstoof. Ik kon niet naar links. Ik kon niet naar rechts. Ik kon alleen nog vooruit en daar doemde veel te groot de bumper van een zwarte, oude Volvo op. Een bumper waar ik niet tegenaan wilde knallen, maar waarvan ik niet wist of ik ook inderdaad de klap kon voorkomen…
Er was nog een miniem gaatje en ik dook erin. Net voordat ik de Volvo zou raken, schoot ik voorbij de rugdekking terug naar mijn rijhelft. In die split second ving ik het beeld van de bestuurder: een foute Nederlander. Een Nederlander, van een jaar of 60 met een lange, onverzorgde, grijze baard die uitermate onvriendelijk naar mij keek.
Ach, shit happens, en ik wilde mijn weg rustig, doch enigszins geschrokken, vervolgen. Maar… in mijn spiegels zag ik hoe die grijze baard zijn Volvo keerde en me begon te achtervolgen. Ik reed Elst door en hij bleef maar aan mijn bumper hangen.
Wat nou? Ik had geen zin om op de snelweg de confrontatie met hem aan te gaan (veel te gevaarlijk) en besloot dat dan maar te doen in Elst zelf. In praten had ik echter toch niet zo’n zin. Dat ongure heerschap leek me niet bepaald een vriendelijke gesprekspartner. Toch besloot ik dat praten de beste oplossing zou zijn en daarom ging ik een woonwijk in en stopte naast een man die op zijn inrit met zijn auto aan het prutsen was.
Die foute Nederlander was minder moedig dan ik dacht. Toen hij zag dat ik naast een goed persoon was gaan staan, koos hij het hazenpad. Hij keerde de oude, zwarte Volvo en reed weg.
Ik dankte in mijn hart de man die aan zijn auto stond te prutsen. Hij heeft me behoed voor het sterven van duizend doden. Ik heb geen idee of zijn naam Ali, Hassan of Jaap is. Het doet er niet toe, het is een goede man. En ik schold op de man die mij bijna aanreed en daarna achtervolgde.
Ik reed terug naar Presikhaaf waar altijd wel wat gebeurt. Maar wat er ook gebeurt, we zorgen voor elkaar. Had die oude, bebaarde man dit in deze wijk geflikt, dan was hij gelyncht door de buurt. Duizend doden, die sterf je in mijn wijk niet zo snel.