Pas later realiseerde ik me hoe raak haar opmerking was. Mijn jeugd ervoer ik als dor, prikkend stro. Een kind van ouders die hun handen vol hadden aan zichzelf; weinig contact met broers of verdere familie. Herders of wijzen waren ver weg, terwijl de schaduw van Herodes over de velden achter het huis gleed.
Wond roept tot wond
Vandaag, na jaren van werk met mensen, weet ik het zeker: hulpverleners met een harmonieuze jeugd bestaan niet. Altijd hebben ze schrammen opgelopen; altijd prikt er iets, schrijnt er iets. Dat is de wond die je drijft om anderen te genezen. Diepte roept tot diepte, zegt een psalm; zo ook roept wond tot wond. Elke hulpverlener wordt geboren als een kindje in het stro dat de wereld wil verlossen.
Dit wil niet zeggen dat je met een gelukkige jeugd geen empathie zou kunnen hebben, of niet anderen zou kunnen helpen. Maar daarvan je beroep maken doe je alleen als je zelf verwond bent. Door voor anderen te zorgen, zorg je ook voor jezelf.
Daar zit iets moois en authentieks in. Je kunt meevoelen met mensen die hulp nodig hebben. Je bent zelf, met vallen en opstaan, een proces van genezing aangegaan. Je maakt van je eigen zwakte een kracht. Maar er is ook een valkuil: ben je niet meer met jezelf bezig dan met de ander?
Toen ik eens in het ziekenhuis lag, werd ik geholpen door een overbezorgde verpleegkundige. Ze zag spoken waar ik ze niet zag. Onbewust was ze meer met haar eigen kindje in het stro bezig dan met mij. Daarom kan een goede hulpverlener niet zonder intervisie en supervisie, waarin je blinde vlekken opspoort.
Elke moeizame jeugd is als een armoedige stal in Bethlehem, die hulpverleners kan voortbrengen. Zoals ook van Christus wordt gezegd: je bent een gewonde genezer.
Als je gelooft / weet dat je onvoorwaardelijk geliefd bent en er mag zijn zoals je bent dan kan je jezelf los laten en
aanwezig zijn /er zijn voor de ander die op je weg komt.
Hij / Zij is als JIJ